Augusta Curiel Fotografe van de opgepoetste momenten
Zou die foto op de cover met opzet uitgekozen zijn vanwege de herkenbaarheid? Hij is rond 1930 gemaakt, maar nog steeds soppen we zo, water op kuithoogte, na een pittig buitje door de binnenstad. Natuurlijk, de Domineestraat was een stuk decoratiever, met haar elegante maagdenpalmen en vrijwel uitsluitend houten huisjes, maar het eerste model auto doet het water opspatteren, de dames waden behoedzaam door die zondvloed, terwijl de kinderen er uitbundig in rond plonzen. Bovendien, in al die 238 foto’s die het boek rijk is, komt er niet één meer voor waar de zon niet schijnt. Overlast en misstanden zijn zorgvuldig weggepoetst.
Toch, als je nog eens goed naar het omslag kijkt, begrijp je opeens de keuze: linksboven is nog net het uithangbord van Domineestraat 28 te lezen: Augusta Curiel, fotografiste. Samen met haar zuster Anna dreef ze er haar fotoatelier en in de eerste helft van de vorige eeuw golden ze als de meest toonaangevende fotografen in Suriname. Niet vanwege hun artisticiteit of oorspronkelijke cameravoering: Augusta fotografeerde nooit uit de hand, altijd met een statief (wat ook haast niet anders kon met die bakbeest modellen platencamera’s) zodat haar foto’s en portretten doorgaans zeer statisch zijn, zonder veel fantasie of fotografische durf. Maar wél helder. En haarscherp, tot in de uiterste hoeken.
Fotografe in Suriname 1904-1937
ISBN 978906834815
Prijs € 29,50
TEKST: Leonoor Wagenaar
Het gezin Curiel bestond uit één broer en drie zussen en was oorspronkelijk van Portugees-Joodse afkomst. Er zijn een paar foto’s bewaard gebleven waar ze op te zien zijn: één geposeerd groepsportret, met rechts, enigszins gezet, broer Adolf en, tweede van links, Augusta, met een lichte huidskleur en een mooi, intelligent gezicht. Maar getrouwd zijn de zusters nooit. Dus moesten ze in hun eigen levensonderhoud voorzien. Wel behoorden ze tot de bovenlaag van de samenleving: broer Adolf bezat een aantal plantages, waaronder plantage Broederschap, hij was lid van de Koloniale Staten, van de kerkenraad, van de Kamer van Koophandel, van het steuncomité van de leprozenkolonie Bethesda en drager van de Belgische Leopoldsorde.
Erg veel is er niet bekend van Augusta, die van 1904 tot haar dood in 1937 duizenden foto’s op glasnegatieven moet hebben geschoten. De zussen waren bij iedere plechtigheid, elke belangrijke gebeurtenis en bij bijzondere aangelegenheden werden ze ingehuurd om een en ander op de gevoelige plaat vast te leggen. Er zijn ook nog wat foto’s, door anderen gemaakt, waar je de dames op de achtergrond met hun tripoot en die enorme schoenendoos in de weer ziet; eentje waarop het reusachtige watervliegtuig, de Dornier DO-X, tijdens zijn wereldreis van drie jaar, landt op de Surinamerivier. Het hele land was in rep en roer bij de komst van dit vliegende paleis en inderdaad zie je op de voorgrond, tussen allemaal heren in witte tropenpakken, de wat plompe gestalte van Augusta en daarnaast haar tengere zus. Sommige oudere Surinamers herinneren zich dat beeld nog wel: ‘Die dames met hun afuit’.
Als ze dan tenslotte, na eindeloos rondsjouwen in dat warme Paramaribo, de juiste locatie hadden gevonden, dan zette Augusta statief en camera op, waarna ze met haar hoofd verdween onder de zwarte doek. Op het matglas bepaalde ze de compositie en stelde scherp. Dan stelde ze de belichtingstijd vast. Vervolgens schoof ze de plaat in de camera. Van onder de doek riep ze tenslotte: ‘Anna, heb ik zon?’ En als die net verdwenen was, antwoordde Anna: ‘Wolkje, wolkje.’ Een andere onuitwisbare herinnering is de teleurstelling van het vogeltje bij de lens, waar de geportretteerden naar moesten kijken, maar dat helaas nooit verscheen.
Dat ze een gerespecteerd stel waren, bleek overigens toen de gouverneur in 1929 een brief aan de secretaris van koningin Wilhelmina stuurde met het verzoek ‘Het Wapen van Hare Majesteit de Koningin’ te mogen dragen, wat haar werd toegestaan. En wat sindsdien de glans aan de áchterkant van het karton waarop de foto werd geplakt ook sterk deed toenemen.
Dat het werk in het boek zo gevarieerd is, komt naar alle waarschijnlijkheid omdat de opdrachten die de Curiels kregen, zo uiteenlopend waren. Professor Stahel, bijvoorbeeld, was directeur van het Landbouwproefstation. Hij deed zijn onderzoek naar plantenziektes ter plekke en liet dit door Augusta vastleggen. En zo kwamen de dames in het bos, fotografeerden ze het treintje naar de goudvelden, maakten ze reportages van Marrons in het inmiddels door het stuwmeer verzwolgen dorpje Ganse.
Voor het jubileumboek van Wilhelmina hebben ze alle ambachten en industrieën in kaart gebracht. De suikerfabriek van Mariënburg, zoals je hem vijf jaar geleden van binnen nog in vergane glorie kon bewonderen, cacao, goud, balatum. Voor een andere expositie, ‘De vrouw 1813-1913’, maakten ze hele series vrouwenportretten; Javaanse moeders met kinderen, weelderige kotomisi’s, de hoedenvlechtschool van het Maria Patronaat (veel nonnetjes met hoofdkappen voor tunnelvisie), maar ook de markt, een weeshuis, de fröbelschool, het verpleegstershuis.
Maar het zijn natuurlijk allemaal opgepoetste momentopnames, want je gaat de vorstin of het Amsterdamse publiek niet vervelen met de aanhoudende economische malaise van die jaren. De politieke spanningen, het optreden van Anton de Kom, daar kom je allemaal niets van tegen. Logisch: een opdrachtgever wil geen misère zien.
Toch blijft het een prachtig boek, goed voor eindeloos mijmeren over vergane glorie en verdwenen schoonheid. Om het tenslotte tóch met een zucht van opluchting dicht te slaan: gelukkig is er nog steeds heel veel moois in de stad en in het bos overgebleven; je zou nu nóg een adembenemend mooi fotoboek kunnen maken van dit land.
Leonoor Wagenaar