Smeltend ijs van het volk
Het is heet, je loopt in de stad en de zon brandt op je hoofd. Het water dat je hebt gekocht druipt door je hand, alsof het flesje er niet eens omheen zit en het enige wat je wilt is in een bak ijs springen. Lastig, want die is nergens te vinden. Wat te doen? Met zulk weer doen je hersenen het ook wat rustiger aan, maar je weet dat je snel met een plan moet komen. Je zou natuurlijk nog een flesje drinken kunnen kopen. Of ijs, ja ijs! Of nog beter, een combinatie van beide. Schaafijs dus, that’s it! Op deze hete dagen lijken de schaafijsverkopers voor de enige verkoeling in de stad te kunnen zorgen. Maar als je goed kijkt, zie je ze nu veel minder dan pakweg tien jaar geleden. Waar zijn ze gebleven? Waar het schaafijs vandaan komt is niet helemaal bekend. Maar dat het typisch Surinaams is, daar is iedereen het over eens. “Vroeger waren het vooral de Javanen die schaafijs verkochten”, vertelt Cliford Anthony, voorzitter van de Vereniging van Schaafijsverkopers. “De Javanen stonden aan de Waterkant chips en sinaasappels te verkopen. Daarnaast verkochten ze geschaafd ijs. In de Palmentuin stonden ze ook, daar verkochten ze ijsjes in een cups. Het ijs hadden ze al voorgeschaafd. Ik denk dat het zich toen heeft ontwikkeld.
Sommige mensen hadden een elektrische ijscrusher. Maar niet iedereen had daar geld voor. Waarschijnlijk zijn de mensen die geen elektrische crush hadden toen gaan werken met een schaaf. Later zijn ook de creolen schaafijs gaan verkopen. Als ze in de vakantie niks te doen hadden gingen ze werken voor de Javanen.”
De Vereniging voor Schaafijsverkopers is opgericht in 1989. “Minister Pronk kwam op bezoek uit Nederland en de regering wilde de schaafijsverkopers weg hebben uit de stad. Toen ontstond de behoefte om ons te verenigen. In de eerste plaats was het doel om alle formaliteiten in orde te maken. Verder regelt de stichting de vergunningen. Na drie jaar heeft de regering besloten de schaafijsverkoop te liberaliseren. Vanaf dat moment kregen we van de overheid geen grondstoffen meer, zoals voorheen.”
Bijdrage
In 1992 is de vereniging omgedoopt in een stichting. “Omdat de verkopers hun grondstoffen vanaf die tijd dus zelf moesten kopen, waren de opbrengsten minder. Om onze leden tegemoet te komen kozen we voor de overgang naar een stichting, zodat ze geen contributie meer hoefden te betalen. Het enige wat we de verkopers nu nog vragen is een bijdrage in de administratiekosten wanneer er een vergunning voor hen wordt opgemaakt.”
Cliford heeft wel een verklaring voor het verdwijnen van een heleboel schaafijsverkopers. “Vroeger was de economie ook niet zo moeilijk. Het leven nu is duurder geworden dus mensen gaan prioriteiten stellen. In plaats van twee srd uit te geven aan een schaafijs, kopen ze liever een flesje soft. Voor veel verkopers is het daarom niet rendabel meer. Het schaafijs is langzaam maar zeker een toeristische attractie aan het worden, en daar moeten we op inspelen. Het invoeren van nieuwe normen en standaarden op het gebied van voedselhygiëne is daarom één van onze doelen. Door een NV op te richten kunnen we deskundigen op dat vlak inhuren, om ons daarbij te helpen.
Uiteindelijk kunnen de verkopers laten zien dat ze aan alle vergun-ningsvoorwaarden voldoen. En de ondernemers die ons nu dwarszitten – een aantal ondernemers in de binnenstad wil ons weg hebben, ze proberen ons zelfs te molesteren, omdat ze menen dat we ze tot last zijn – hebben dan minder recht van spreken. We doen alles netjes volgens het boekje.”
Jong
Roy Scheek verkoopt al langer dan dertig jaar schaafijs. Hij staat tegenwoordig op de hoek van de Jodenbreestraat en Maagdenstraat. “Ik was nog jong, pas achttien jaar, toen ik begon. Destijds waren het bijna alleen maar Javanen die schaafijs verkochten. Later zijn het de creolen die het hebben overgenomen. Op hete dagen zoals nu verkoop ik acht- tot negenhonderd ijsjes. Als het regent minder. Maar ik kan er wel van rondkomen. Ik hoef er niks naast te doen.”
Robby staat al negen jaar aan de Dr. Sophie Redmondstraat, vlakbij het beeld van Kwakoe. “Ik sta hier heel het jaar, in de droge tijd en in de regentijd. Ook al verkoop ik dan soms helemaal niets. Maar ik doe er niets naast, dat is niet nodig.Ik heb wel gemerkt dat er de laatste jaren minder wordt gekocht. Daardoor zijn schaafijsverkopers verdwenen. Alles wordt duurder, de grondstoffen dus ook. Als je dan niet zoveel verkoopt, omdat de mensen niet zoveel te besteden hebben, is het soms verstandiger om iets anders te gaan zoeken om van rond te komen.”
Passie
Eén van de bekendste en opvallendste schaafijskarren is die van John Sordam, die normaal gesproken op de hoek bij Hotel Krasnapolsky staat, maar nu even voor de Kersten Mall is te vinden. Op hete dagen lijkt er geen einde te komen aan de rij die voor zijn wagen staat.
Voor het verdwijnen van een heleboel schaafijswagens heeft John een andere verklaring. “Ik sta hier het hele jaar door. Regen of geen regen”, vertelt hij. “Zo heb ik een band met mijn klanten opgebouwd. Dat is heel belangrijk. Ze zien me hier elke dag staan, ook in minder goede tijden. Schaafijs verkopen is mijn passie, ik stop al mijn energie erin.”
John verkoopt al 28 jaar schaafijs, en staat ruim twaalf jaar op zijn huidige plek. Met de jaren is zijn wagen gegroeid. “Ik kijk niet naar wat andere schaafijsverkopers doen, ik trek mijn eigen plan en ga met de tijd mee. Daarom verander ik om de zoveel tijd mijn wagen. De mensen blijven komen en hebben me dan ook zien groeien.”
Nu de leeftijd van vijftig voor John dichtbij begint te komen, beseft hij dat hij niet lang meer schaafijs zal kunnen verkopen. “Als ik dit niet meer kan doen, wil ik vanuit een centraal punt stroop verkopen aan andere schaafijsverkopers, zodat overal hetzelfde product wordt verkocht. Ik wil ergens een stukje grond kopen om een ruimte te bouwen waar ik stroop kan koken en waar andere schaafijsverkopers het kunnen afnemen. Ik wil wel dat mijn wagen blijft staan, maar dan met iemand anders erin. Ik zie het namelijk niet als mijn wagen, maar als een wagen van iedereen; een volkswagen.”
Autheur: Kizzy Chin A Foeng