Michaël Slory
Ik ben iets te vroeg op onze afspraak. Ik hoor schrijver/dichter Michaël Slory (73) boven in zijn huis in zichzelf praten. Na tien minuten komt hij de trappen af, draait de deur op slot, controleert de deur en controleert nog een keer. Terwijl hij het hek opent en weer sluit schudt hij zijn hoofd en zegt: “Ik ben al mijn idealen kwijt.”
In het voorwoord van de bloemlezing ‘Ik zal zingen om de Zon te laten opkomen’ van Michaël Slory zegt Michiel van Kempen: ‘Coronie heeft vele dichters voortgebracht, maar onmiskenbaar de belangrijkste onder hen zag op 4 augustus 1935 voor het eerst de tropenzon.’ Een grote zoon van ons land, zó zal hij ongetwijfeld gememoreerd worden als hij onverhoopt mocht komen te overlijden.
Armoedegrens
Grote zoon of niet, het schrijven heeft hem weinig welvaart bezorgd. Met zijn AOV en een klein pensioentje leeft Slory vandaag de dag ruim onder de armoedegrens. Hij wou op zijn zestigste nog een jaartje doorwerken, daarmee zou hij in een andere schaal terecht komen. Maar dat was hem niet gegund. “Maar nu komt het mooie, dat jaar hadden ze geen leerkracht Spaans op de scholen, dus de leerlingen moesten een paar maanden wachten voordat ze les kregen, dat was in 1995. Maar toch hebben ze mij de kans niet gegeven.”
Lemmetjes
Gelukkig steunt de Ware Tijd hem, hij krijgt een maandelijkse vergoeding, al sinds de tijd van Leo Morpurgo. “Daar ben ik dankbaar voor. Soms denk ik met de kerst, zal ik een bonus vragen? Maar ik durf het niet, want dan denk ik, je mag allang blij zijn dat die mensen je financieel steunen. Verder verkoop ik lemmetjes als er lemmetjes zijn en als die manjaboom heeft, dan verkoop ik manja’s. Ik probeer het te redden want je moet natuurlijk ook dat huis onderhouden en het erf.”
Hoe ziet het leven van Slory eruit, nu zijn dagen korter worden? “Mijn dag begint met op mijn knieën te bidden, een Weesgegroet of het Onze Vader. Ik ben katholiek van huis uit, al bezoek ik de kerk niet meer. Soms lees ik een psalm of een stuk uit de Bijbel. Ik mag de Koran niet lezen, maar ik vind bepaalde stukken uit de Koran eigenlijk nog mooier dan de Bijbel. Dan eet ik een paar sneetjes brood of beschuit. Ik ga elke dag naar beneden om te kijken of ik geen last heb van ongedierte. Ik luister naar ABC, wat voor analyses ze hebben en vaak luister ik ook nog naar de nieuwsberichten en de overlijdensberichten.
“Tot elf uur kan ik op het erf bezig zijn, dan is het afgelopen, anders krijg ik een zonnesteek. Ik kijk of ik naar de stad moet om iets te kopen, of een gedicht in te leveren bij de krant. Het heeft voordelen om alleen te wonen, maar ook nadelen.
Je moet eerst alles in orde maken, dat mensen niet komen inbreken, al heb je niet zoveel in huis. Dat hebben ze in het verleden al zeker drie keren gedaan.”
Discrimineren
“ ‘s Avonds ga ik eten koken en dan ben ik moe. Het komt door de stress, niet door ouderdom. Ik heb twaalf jaar in Nederland gezeten. Als je daar bent en je schrijft gedichten dan vind je zó een meisje, al is het niet zo’n geweldig meisje, maar toch. Ze komt bij jou, je gaat bij haar thuis. Nu zit ik hier al dertig jaar en ik heb niet eens een vrouw. Dan denk je waar hebben die mensen het over dat Nederland discrimineert. Ze discrimineren hier nog erger.”
Korameisje
Ogen drijvend
in water van zoete amandelen,
onder de fijne oogharen!
Ik omhels
de aarde die jou heeft grootgebracht. (1/61)
Te wan uma…
Te wan uma blaka
Te a e brenki.
Na so mi lobi! (1/82)
“Als ik nu een vrouw zou moeten hebben, dan zou die vrouw moeten werken, want met dat geld een vrouw en een huis onderhouden, nee. Ik zorg dat ik wat geld achter de hand heb, dat ik een ziekenhuis kan betalen. Ik ben spaarzaam van huis uit. Ik besef maar al te goed dat ik niet afhankelijk moet zijn in deze situatie in ons land en ik ben niet van een politieke partij. Al ben ik wel een aanhanger van Venetiaan. Gisteren heb ik hem nog staan verdedigen. Ik denk dat hij het erg moeilijk heeft, maar zich er toch knap doorheen slaat.”
Nederlands
“Ik wou maar dat ik vanaf het begin Nederlands had geschreven, dan was ik een bekende schrijver geworden. Maar ik schreef toentertijd Sranang Tongo en daar verdien je niet zoveel mee. Antonius heeft me destijds ook gevraagd om propaganda te maken op de scholen. Hij vond dat het Sranang Tongo een kans moest krijgen, want op Curaçao had hij gezien hoe het Papiamento daar groot was geworden. Zo ben ik naar al die scholen gegaan. Laatst kwam ik iemand tegen op de markt die zei: ‘Slory je hebt zo hard gewerkt met Sranang Tongo en kijk wat er van je geworden is’.
“In Nederland kreeg ik de gelegenheid om gedichten voor te dragen bij de VARA. Maar hier, al heb je een prijs gewonnen, niks ervan. Ik ben indertijd een keer naar de STVS gegaan in de tijd van Frits Pengel. Hij zei, die politieke partijen hebben allemaal zendtijd, dan moet u gaan waar u bij hoort, die zullen u wel een plaatsje geven. Ik ga naar Bruma, die is nog een neef van me. Hij vraagt ‘ben je lid van de PNR? Nee? Dan kan ik je niet helpen’. Ik schrok me een aap, ik zei ‘mijn God’. Met de jaren leer je, oké, je bent geen lid, je hebt daar niets te verwachten. Ik ben niet jaloers op iemand, maar het gaat je natuurlijk niet in je koude kleren zitten. Je denkt wat kan ik gedaan hebben dat ik die kans niet krijg. Ik heb zoveel slagen moeten incasseren, ik heb zoveel vernederingen moeten ondergaan.
“Had ik Nederlands geschreven, dan lagen de nodige bundels van mij bij Vaco te koop. Kijk, het Nederlands is als het ware een neutrale factor. Als je Nederlands schrijft en het is goed, al heb je geen politieke partij achter je, vroeg of laat komt er dan een Nederlander of een Antilliaan of zelfs een Surinamer en die helpt je. Maar als je Sranang Tongo schrijft, dan is het heel beperkt tot een bepaalde groep die daar belangstelling voor heeft. En als je dan niet van een politieke partij bent, dan ben je uitgeschakeld. Dus daarom zeg ik als schrijver, je moet kiezen voor jezelf. Ik schrijf in het Nederlands en als ik het goed doe, dan hoef ik me geen zorgen te maken.”
Taal,
jou verraad ik niet.
Jij bent als mijn adem
in de straten
en in de bladeren. (2/5)
“Nee, ik was vroeger geen communist, wel socialist. Maar ik heb wel meegedaan met die mensen, daar heb ik wel een probleem gehad. Toen Loemoemba in 1961 werd vermoord, stonden de leidinggevende mensen in Nederland aan de kant van België. Dus ik had geen andere uitweg dan via de Communistische Partij mijn stem te laten horen. Zodoende ben ik bij hen terechtgekomen. Daarna ben ik flink gewaarschuwd door de mensen van Wi Egi Sani, waaronder Gessel, om af te blijven van die mensen.”
Revolutie
“Heel in het begin was ik tegen de revolutie. Ik dacht heel duidelijk: deze revolutie is alleen maar bedoeld om de onafhankelijkheid terug te brengen. In het begin wilde ik me er helemaal niet mee bemoeien. Maar ze zeiden hallo jongen, je moet nu gedichten schrijven over de revolutie. Ik zei, man ik loop al tien jaar gedichten te schrijven en ik heb niet eens een vrouw kunnen vinden, dan willen jullie nu dat ik over de revolutie ga schrijven? Toen zeiden ze, maar als je niet schrijft voor de revolutie, dan kopen we geen boeken meer van je op straat. Er zijn nieuwe tijden aangebroken.
“Sommige mensen van de NPS waren ook voor de revolutie. Bouterse heeft zelfs geprobeerd om voorzitter van de NPS te worden. Hij heeft met die mensen vergaderd, die mensen hebben het afgewezen. Vele mensen van de NPS zitten nu in de NDP. Dat komt allemaal door die etnische verschillen en binnen die etnische verschillen heb je weer hokjes. Men was bang dat over een aantal jaren de Hindostanen de meerderheid zouden krijgen en toen kwam Bouterse als een soort redder om die opmars af te zwakken, dus hebben een hoop mensen van de NPS de revolutie omhelsd.”
Dobru
“Ik ben een man van de straat, ik redeneerde gewoon een beetje marxistisch. Ik dacht het lijkt me niks, het is allemaal voor de gek houderij. Maar die mensen wisten me te zeggen, ‘niks hoor het is goed, we gaan de zaak veranderen’. En er zijn veranderingen gekomen, men heeft huizen gebouwd en bruggen, wegen aangelegd. Mijn twijfel is gekomen in 1983. Ik was voor democratisering.
“Ik kan me nog herinneren, na het uitroepen van de noodtoestand. Ik liep daar en ik ontmoette Dobru, bij het gebouw van het parlement. Ik vroeg: ‘maar waarom hebben jullie die mensen doodgeschoten?’ Dobru antwoordde: ‘als we die mensen niet hadden doodgeschoten, als we hadden gedaan wat ze in Zuid-Amerika doen, we zetten die mensen op een vliegtuig, we geven ze een hand vol geld, als we dat hadden gedaan, dan waren die mensen naar Hilversum gegaan en dan hadden ze de bevolking opgestookt tegen de militairen. dus die mensen moesten wel dood’.”
Bedriegers
“Het blijkt dat het land vol bedriegers is. De mensen beloven je van alles, maar ze mesten zichzelf vet. Ik las vorige week in de krant, dat Bouterse intussen een hele dynastie heeft opgebouwd met zijn familie. Hij heeft nu advocaten en doktoren in zijn familie. Die man kan maken en breken. Dus van die kant hoef je niet veel te verwachten. Maar van die andere kant ook niet, want die zijn ook bezig met hun familieleden. Er is teveel corruptie bij de NPS. De wereld is nu eenmaal zo.”
Zonder Hoop
Verloren horizon
Verloren volk!
Verloren land! (2/38)
Zijn verjaardag werd in augustus gevierd met een kleine konmakandra op het onderdirectoraat Cultuur. “Mijnheer Sidoel vroeg: ‘heb je niet een wens?’ Ik zei, ‘nee mijnheer Sidoel’. Maar nu zeg ik, het zou heel goed zijn als ik die Sranang Tongo gedichten zou kunnen bundelen, verbeteren en publiceren. Ik waag het nu niet meer om het zelf te doen. Vroeger betaalde ik alles uit mijn eigen zak en dan moest ik gaan leuren. Soms gaf ik kortingen op straat, wat de boekhandel niet goed vond.”
Zijn liefde voor het Sranang Tongo heeft hem niet de gewenste waardering opgeleverd. Zijn liefde voor de Surinaamse vrouw werd niet beantwoord. “Ach het is nu een beetje wachten op je dood. Al heb je nog zoveel wensen, het leven gaat verder zonder jou.”
De gedichten komen uit:
1 ‘Ik zal zingen om de zon te laten opkomen’ (1991, In de Knipscheer, Amsterdam)
2 ‘In de straten en in de bladeren’ (2000, Paramaribo)