Bijlmer Express
Gastvrijheid
De eerste keer op weg naar Suriname, nu zeven jaar geleden, zat ik in het vliegtuig opgevouwen naast een Hindostaanse dame. Ergens halverwege de oceaan raakten we aan de praat en ze vertelde opgetogen dat ze naar huis ging om het gouden huwelijksfeest van haar ouders te vieren. In de lange rij voor de douane op Zanderij kreeg ik een briefje met een adres en een telefoonnummer in mijn handen gedrukt en twee dagen later zat ik tussen honderd mensen in een met fakkels verlichte tuin, met een groot bord eten op schoot, naar een Hindostaans orkest te luisteren. De jubilerende ouders hadden alleen maar vriendelijk gelachen naar die wildvreemde, druk zwetende bakra toen het mijn beurt was om hen te feliciteren met hun doorzettingsvermogen.
Ik liet natuurlijk niets merken, maar stiekem was ik nogal onder de indruk van die zo gemakkelijk en zo royaal geschonken gastvrijheid. Ik was opgegroeid in het typisch Hollandse model, waar visite in principe welkom is, op voorwaarde dat men zijn komst vooraf schriftelijk of telefonisch aankondigt. Ooit ging bij ons thuis op zondagmorgen onverwacht de deurbel, net toen het gezin eendrachtig de tanden wilde zetten in een heerlijke tompouce van de HEMA. Daarvan waren er vijf ingeslagen, precies genoeg voor het hele gezin. Terwijl mijn vader langzaam naar de deur liep om te kijken wie daar toch kon zijn, trok mijn moeder het gebak uit onze handen en bracht het terug naar de keuken. Het was voor ons kinderen een traumatische ervaring: nog steeds houd ik mijn bordje stevig vast, wanneer ik eens een tompouce krijg.
U begrijpt: voor het vermogen tot gastvrijheid heb ik de grootst mogelijke bewondering. Het duurde misschien daarom tot mijn tweede, lange bezoek aan Suriname voordat ik in de smiezen kreeg dat ook de Surinaamse warmte zijn koude kanten kent. Ik sprak met remigranten uit Amsterdam. Zij vertelden met hoeveel enthousiasme, idealisme en grote plannen zij waren teruggekeerd en met hoeveel achterdocht, tegenwerking en kilheid zij in hun land van geboorte waren ontvangen. Een onderzoekster stelde vast dat het vijftien tot twintig jaar duurt voordat Nederlandse Surinamers terug in Suriname weer voor vol worden aangezien. Vijftien tot twintig jaar! Er zijn ernstige misdaden die minder zwaar worden bestraft.
Dezelfde onderzoekster promoveerde onlangs op een onderzoek naar de politieke banden tussen migranten en het land van herkomst. Het is uitgesloten, vertelde zij onder meer, dat een Nederlandse Surinamer een rol van belang kan spelen in de Surinaamse politiek. Surinamers die ooit voor het Nederland paspoort hebben gekozen, worden door de achterblijvers nog steeds beschouwd als halve verraders. Zij mogen elke maand pakketten naar de familie sturen, twee keer per jaar vakantie komen vieren. Maar helpen bij de opbouw van het land, dat is een ander verhaal. Zij mogen aanbellen op zondagmorgen, maar ze krijgen geen tompouce. Het is een gebrek aan gastvrijheid waar Suriname zelf ook een hoge prijs voor betaalt. Er wonen bijna net zo veel Surinamers in als buiten Suriname. Wat nu als de Surinaamse Barack Obama op dit moment opgroeit in Amsterdam, Rotterdam of Almere?
De auteur is journalist bij het Amsterdamse dagblad Het Parool