Staatsgreep of revolutie?
Op 25 februari 1980 grepen zestien onderofficieren uit het Surinaamse Nationale Leger de macht. Anno 2009 zijn er nog maar weinig mensen die daar met plezier op terug kijken. Behalve misschien enkele coupplegers zelf en in ieder geval de ideologen van de Nationale Democratische Partij (NDP), die dit tijdperk nostalgisch bestempelen als ‘hun revolutie’. Maar het is zeer de vraag of de gebeurtenissen van 1980 dat predicaat verdienen.
Elke keer als de staatsgreep van 25 februari 1980 ter sprake komt, denk ik aan geweld. Want al was de Surinaamse coup der sergeanten vrij mild in vergelijking met bijvoorbeeld andere Latijns-Amerikaanse landen, er is toch ook geweld gebruikt. Waar komt dat plotseling vandaan? Wat beweegt mensen om bij hun triomftocht naar de macht anderen te slaan, te mishandelen en te vermoorden?
De staatsgreep heeft vijf levens gekost, een kapotgeschoten politiebureau en geplunderde winkels. De doden vielen in het heetst van de strijd. Ze werden niet standrechterlijk geëxecuteerd, zoals dat bij staatsgrepen vaak gebeurt. Met andere woorden, de coup van 1980 was geen politieke afrekening. Alleen de plunderingen kwamen voort uit frustraties over economische machtsvorming, waar de gewone man elke dag mee te maken heeft maar waar hij zich onder normale omstandigheden maar bij neer te leggen heeft.
Afranseling
Misschien kwamen de plunderingen daarom nog het dichtst bij de politiek, die er tenslotte voor verantwoordelijk was dat de arme Surinamer geen deel had aan de weelde waarin de top zich baadde. Maar uitgerekend de militairen zelf maakten een einde aan dit stukje Surinaamse klassenstrijd. Alle ‘boeven’ werden van de straat geplukt en kregen publiekelijk een afranseling. Daarmee wonnen zij de sympathie van menig Surinaams burger.
De staatsgreep van 1980 was dan ook zeker geen revolutie in de socialistische traditie. Een ‘burgerlijke’ revolutie was het evenmin. Niemand rende in die dagen uit solidariteit de straat op. Hooguit groeide een voorzichtige sympathie voor de jonge militairen, die zich plotseling ontpopten als resolute politieagenten. Maar in de allereerste plaats was er angst. Moeders durfden in het begin hun kinderen niet naar school te sturen. Volwassen mannen vreesden voor hun positie binnen de ambtenarij en beefden als riet als zij de regels van de avondklok negeerden.
Vakbondsactie
‘Plotseling hadden we een land’, waren de historische woorden van 1e Luitenant Michel van Rey, de enige officier in het gezelschap van de coupplegers. En ja, uiteindelijk was de staatsgreep niet veel meer dan een uit de hand gelopen vakbondsconflict, dat door onbenullig en arrogant optreden van de regering Arron nodeloos was geëscaleerd. Maar het centralistische gezag werkte als een rode lap op de sergeanten, die zo simpel en basaal waren begonnen: de eis om erkenning van hun militaire vakbond. Politieke spanningen waren er trouwens ook. Op 27 maart van dat jaar zouden er verkiezingen worden gehouden.
Op de dag van de coup stak de legertop onder leiding van kolonel Elstak vanuit Fort Zeelandia het Onafhankelijkheidsplein over en verschanste zich in de kelders van het Presidentiële Paleis. President Johan Ferrier hoorde de beschieting van het politiebureau aan de Waterkant en besefte dat Suriname zijn onschuld had verloren. De geest was uit de fles. Weg democratie, weg verkiezingen.
Geweld
Na overleg met president Ferrier besloot de militaire leiding zich over te geven aan de coupplegers. In zijn boek ‘Mijn blaka kumba is toch wit’, beschrijft ex-militair Dick Staphorst hoe een vriendschappelijke relatie plotseling kan omslaan in agressie en geweld. De Nederlandse officier gaf in 1975 leiding aan het sportbureau in Suriname waar Bouterse kwam te werken. Met alle toekomstige coupplegers had hij goed contact, hij dronk regelmatig sopi met ze. Direct daarop werd ook Staphorst mishandeld door één van zijn eigen onderofficieren, niemand minder dan Paul Bhagwandas. ‘Het is een laffe daad om iemand in z’n gezicht te schoppen. Wat voor beest ben je dan?’, vroeg hij zich vertwijfeld af in een interview in 2005. ‘Was het omdat ik geen ‘blaka kumba’ had, geen echte Surinamer was?’ Staphorst had daar veel verdriet over en vertrok ontgoocheld uit Suriname.
Intussen weten we dat het geweld in de jaren tachtig niets te maken had met de identiteitsproblemen van een verdwaalde Nederlandse legerofficier. Want het is zeer onwaarschijnlijk dat dezelfde Bhagwandas eerst aan Hoost, Daal of Slagveer heeft gevraagd waar hun navelstreng begraven ligt.
Vlak na de coup werd aan de jurist Eddie Bruma gevraagd om een burgerraad te vormen. Het zou een begin kunnen zijn van een revolutionair proces. Maar Bruma veegde alle illusies daarover maar gelijk van tafel. ‘De coup’, zei hij, ‘had uitsluitend te maken met het geëscaleerde conflict tussen de regering Arron en de militaire vakbond’.
Toch wordt de staatsgreep van 1980 in kringen van de NDP nog steeds gekoesterd als een ‘revolutie’. ‘De Nationale Democratische Partij stamt uit de Revolutie van 1980 en wordt gedreven door de daaruit voortvloeiende ideologie, welke onverkort vervat is in de toen geproclameerde en nog steeds van kracht zijnde ‘vier vernieuwingen’ van de Revolutie.’ Zo staat het letterlijk op de website van de NDP.
Op partijbijeenkomsten grijpt men graag terug naar het revolutionaire gedachtegoed. Alsof de wereld gedurende 29 jaar heeft stilgestaan. Men heeft er intussen wel een nieuwe variant aan toegevoegd: de tegenstelling tussen ‘het oude denken’ en ‘het nieuwe denken’.
Ouderwets
Bouterse refereert soms dromerig naar een uitspraak van zichzelf uit 1980: ‘Ons volk zal leren beseffen dat niet de etnische verscheidenheid onze ontwikkelingsmogelijkheden bepaalt, maar de mate waarin we ons van onze buitenlandse overheersers kunnen bevrijden.’ Een prachtig principe, dat het in de jaren tachtig misschien goed deed. Hoewel het ook toen al een beetje ‘outdated’ begon te worden. Want was het revolutionaire derde wereld-denken al niet in de jaren zeventig van die eeuw uitgedoofd? Stonden we in 1980 niet aan het begin van nieuwe zakelijkheid? Waren staatsgrepen inmiddels niet hopeloos ouderwets?
Mocht dat al zo zijn, het was niet van toepassing op Suriname, waar de intellectuelen van de Nederlandse universiteiten eindelijk hun kans grepen. Met sleetse opvattingen over revolutie en ‘alle macht aan het volk’, kwamen zij vanuit Groningen, Wageningen en Amsterdam naar ‘huis’ om de militairen bij te staan. Helaas hebben hun idealen nooit de status van bestuurlijke substantie bereikt. Sterker nog, er is maar bitter weinig van terecht gekomen. Krachtig in het woord, zwak in de organisatie. Dat was het kenmerk van de revolutionaire voorhoede in de jaren tachtig. Suriname werd dus niet de heilstaat waar men van droomde. Dat is het tragische lot van megalomanie. Uit machteloze woede begonnen de militairen steeds wilder om zich heen te slaan.
Jongeren
De staatsgreep van 1980 is 29 jaar oud. Dus je moet nu ongeveer veertig jaar zijn om die gebeurtenis bewust te hebben meegemaakt. Toch beschouwen sommige jongeren ‘25 februari’ als het begin van de Surinaamse onafhankelijkheid: “Het moment dat we ons realiseerden dat we het zelf konden doen”, zeggen ze, of “Suriname is er sinds de jaren tachtig op vooruit gegaan. Maar we zijn nog lang niet klaar.” Je hoort dit geluid vooral bij NDP-jongeren. Het is duidelijk dat niemand in de NDP het heeft over een doorgeschoten vakbondsactie.
Jongeren buiten de partij hebben zelden een sluitend verhaal over wat zich in die roerige jaren tachtig heeft afgespeeld. Een vage associatie met schietpartijen en militairen, dat is alles wat ze ervan kunnen zeggen. Want welke geschiedenisleraar had hun de waarheid, de nuances en de historische context moeten vertellen?
Vriendelijker
De politieke werkelijkheid ziet er een stuk vriendelijker uit dan in 1980. Men gaat anno 2009 niet meer met elkaar op de vuist voor politieke idealen. Zelfs in revolutionaire kringen is men tot het besef gekomen dat staatsgrepen niet meer van deze tijd zijn. Bouterse zei het trouwens al in februari 2005: ‘We zijn nu in een andere periode. We zijn gerijpter. We gaan voor verkiezingen’.
Intussen gebruikt de regering-Venetiaan dezelfde ideologische wapens als de militairen in de jaren tachtig: minister Chandrikapersad Santokhi van Justitie en Politie zei op 28 november 2007, twee dagen voor het begin van het 8 december strafproces: ‘Er zijn harde informaties voor het inhuren van buitenlanders om aanslagen te plegen en wanorde in dit land te creëren. Een belangrijke exponent van ‘zijn’ partij is onlangs vertrokken naar één van de buurlanden om mensen te rekruteren voor chaos’.
Vervolgens bleven de bewijzen uit waarmee de minister zijn beschuldigingen kon staven, totdat DNA-lid Jiwan Sital vertwijfeld uitriep: ‘Wat is het verschil tussen deze regering en de militaire dictatuur, toen ook allerlei coupplannen werden gesuggereerd zonder een enkel bewijs, zonder dat ze geverifieerd konden worden’. Het is natuurlijk leuk geprobeerd van de minister van Justitie, maar je kunt dit niet eeuwig blijven volhouden. Op een gegeven moment moeten de bewijzen op tafel, anders keert het verwijt zich met dubbele kracht tegen jezelf.
Ideologie
Voor geweld en agressie zijn andere belangen nodig. Geld bijvoorbeeld, of grond. Of persoonlijke relaties. Het gevecht tussen Doekhie, Somohardjo en Brunswijk op 13 december 2007 had dan ook niets met ideologie te maken, maar des te meer met ranzige speculatie rond domeingrond.
En zo kwam de moord op vijftien tegenstanders van het militaire bewind op 8 december 1982 niet door een verschil van inzicht in de koers van de revolutie. De woede had andere, meer basale oorzaken. In de eerste plaats had de revolutionaire garde rond Bouterse last van toenemende intellectuele minderwaardigheidsgevoelens. Daarnaast had een aantal militairen zich comfortabel ingegraven in allerlei financiële privileges. En tenslotte waren er nog wat persoonlijke rekeningen te vereffenen. Allemaal zaken die in een democratische setting de basis kunnen zijn van bloeiende discussies of hooguit een schermutseling in de Assemblee, maar die in een militaire dictatuur uitlopen op een bloedbad.
‘Het belangrijkste moment voor mij in deze revolutie is geweest de overname van de marinebasis. Ik moest me direct verplaatsen naar Bomika om de rest van de manschappen naar de kazerne te halen. Ik deed het samen met Zeeuw. We konden nog in Bomika de mannen hun taken opdragen, ondanks de eerste paniekerige reacties. Toen het eerste schot in de kazerne viel (dat was ongeveer binnen een half uur) waren de mannen zover dat het merendeel hun taken wel kende. We hebben de kazerne bestorm en de manschappen verzameld in de recreatiezaal. Daar kregen de mannen nog specifieke opdrachten zoals het rijklaar maken van de pantserwagens en het openbreken van de wapenkamers. Binnen een half uur was een ieder voorzien van wapens. Bouterse en ik trokken ons terug in het bureau van de Welzijnszorg, waar een hoofdkwartier werd ingericht. Omstreeks vier uur maandagochtend hoorde ik schoten van de patrouilleboten. Er ging een rilling door mij heen en ik dacht: we hebben eindelijk… Het was voor mij een prettig moment. Naderhand vernam ik dat het politiebureau door allerlei oorzaken nog niet was opgeblazen. Het radiocontact met de patrouilleboten werd hersteld, waarna nogmaals opdracht werd gegeven het hoofdbureau op te blazen. Een pantserwagen met een punt 50 mitrailleur, die naar het politiebureau was gedirigeerd, bleek defect te zijn, evenals de mitrailleur er op. Het defect kon snel hersteld worden, maar intussen hadden zowel Sital als Neede gebeld en gesproken met Bouterse. Ze gaven o.a. te kennen dat zij zich in het hoofdbureau van politie bevonden. Het was voor mij een moeilijk moment. Ik gaf toch opdracht het hoofdbureau van politie op auto-hoogte te beschieten. Ik moest kiezen tussen drie man in het politiebureau of twintig man in de pantserwagen. Kort hierna zag ik drie mannen de kazerne binnenkomen. Het was voor mij een heel prettig moment… Medecouppleger Roy Horb in ‘De nacht van de revolutie’, in 1980 geschreven door journalist Jozef Slagveer. Zowel Horb als Slagveer werden later vermoord in opdracht van het regime dat ze in de beginperiode zo hadden gesteund. Slagveer was een van de slachtoffers van de decembermoorden van 1982, waarbij hij na ernstig mishandeld te zijn standrechtelijk werd geëxecuteerd. Ruim een jaar later werd Horb, toen plaatsvervangend bevelhebber, aangehouden en opgesloten, na openlijk kritiek geuit te hebben op de decembermoorden. Drie dagen later overleed hij in zijn cel, volgens de militaire machthebbers door zelfmoord. Die bewering werd algemeen in twijfel getrokken. In de samenleving doet sindsdien de bittere grap de ronde dat Horb zich ‘op de vlucht heeft verhangen’, zoals ook de slachtoffers van 8 december op de vlucht zouden zijn neergeschoten. |