Aangeschoten wild
Hij wordt uitgespuugd door de bevolking en door collega-politici. Zelfs president Ronald Venetiaan heeft het helemaal met hem gehad, maar durft hem uit vrees voor het uiteenvallen van de coalitie niet de laan uit te sturen. Daarom mag minister Michael Jong Tjien Fa van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeleid (ROGB), die verantwoordelijk wordt gehouden voor een onophoudelijke stroom misstanden op zijn departement, als aangeschoten wild voortstrompelen.
In de media werd het betoog van Jong Tjien Fa tijdens de begrotingsbehandeling in januari ‘een los-vast borrelverhaal’ genoemd. Het was een, op zijn zachtst gezegd, schlemielige vertoning. Niemand begreep iets van zijn verdediging ten aanzien van zijn dubieuze gronduitgiftebeleid. Wel sleepte hij in zijn woordenbrij zijn echtgenote er nog bij, maar duidelijkheid over waar hij nu in hemelsnaam mee bezig is op zijn ministerie, gaf hij niet. Oppositie én coalitie waren geschokt over zijn warrige uiteenzetting.
Toch mag hij, bij de gratie van zijn kritische coalitiegenoten, op zijn ministersstoel blijven zitten. Hoewel zelfs zijn collega Rick van Ravenswaay een jaar geleden al aangaf dat Jong Tjien Fa beter de eer aan zichzelf kon houden (zie Parbode 22, februari 2008).
Vrijwel dagelijks staan er berichten in de krant over mensen die een perceel hebben aangevraagd, jaren op antwoord wachten en vervolgens moeten toekijken hoe iemand anders die grond toegewezen heeft gekregen. Of nog erger: burgers met een bereidverklaring die een mooi huis hebben gebouwd en na jaren gedwongen worden te vertrekken omdat via ROGB opeens een andere eigenaar op komt dagen. Het mag allemaal in de rechtsstaat Suriname. En Jong Tjien Fa, die inmiddels het weinig vleiende koosnaampje ‘minister Landjepik’ heeft, komt er keer op keer weer goed mee weg.
Het antwoord op de schuldvraag ten aanzien van het ondoorzichtige grondbeleid ligt echter niet voor de volle honderd procent bij Jong Tjien Fa zelf. Hij wordt van bovenaf gedicteerd door zijn Pertjajah Luhur-partijbaas Paul Somohardjo, die door middel van chantage voor elkaar kreeg dat het extra ministerie in 2005 in het leven werd geroepen. Niet omdat dit ministerie echt nodig was, maar om nu eindelijk ‘de mensen die op hem lijken’ van een stukje grond te voorzien. Slim als Somohardjo is zette hij een marionet op het departement, die uit vrees om zijn baantje te verliezen precies doet wat zijn baas hem voorschrijft.
De gevolgen kennen we: de meeste arme Javanen die echt een perceel nodig hebben en tal van aanvragen hebben ingediend, wachten nog steeds. Politieke vrienden en dubieuze, in allerijl opgezette, stichtingen nemen in rap tempo het land in bezit. Terwijl Jong Tjien Fa zich in de media en de Nationale Assemblee met enige regelmaat stuntelig uit zijn benarde positie probeert te redden, wuift Somohardjo arrogant alle kritiek en beschuldigingen weg. Hij gaat daar zelfs zo ver in dat hij niet schroomt om een doorzeurend oppositielid in het parlement in elkaar te schoppen.
Minstens zo schokkend is dat Somohardjo alle regels aan zijn laars lapt door als parlementsvoorzitter rechtmatige verzoeken van de oppositie om de misstanden bij de toewijzing van percelen op de agenda te zetten, te negeren. En dat onze ‘democratische’ politici van de coalitie dat accepteren. Terwijl Somohardjo opeens wel denkt de regels te kennen op het moment dat hij NDP-parlementariër Dési Bouterse een hak wil zetten door hem uit de Nationale Assemblee te gooien.
Ondertussen kijkt president Venetiaan gelaten toe. Vorig jaar gaf hij na het zoveelste incident rond Jong Tjien Fa aan dat er geen druppel meer bij kon in de overvolle schandalenemmer. Inmiddels zijn er heel wat druppels bijgekomen, Venetiaan zwijgt echter in alle talen. Liever gesjoemel op een ministerie dan het vallen van de regering, is daarbij de achterliggende gedachte. Jong Tjien Fa blijft dus hinkend en als aangeschoten wild aan. Zolang hij niet wordt afgeschoten kunnen Surinamers naar het zo felbegeerde stukje bouwgrond fluiten.