Stonfutu’s van Suriname (registered)
Begin maart verschijnt van de hand van Carry-Ann Tjong-Ayong het boekje ‘Aitikanti. Interviews met acht stonfutu’. Met herinneringen en foto’s van acht hoogbejaarde Surinamers. Het eerste exemplaar zal worden overhandigd aan presidentsvrouw Liesbeth Venetiaan. Exclusief in Parbode alvast twee portretten uit het boek: de 103-jarige Anna Zandwijken en Betje Elisabeth Wiebers, die op 3 maart 93 wordt. Met foto’s van Wim Verboven.
‘Aitikanti. Interviews met acht stonfutu’ is een uitgave van Stichting Vice Versa. Verkoopprijs in Suriname 25 srd, in Nederland 10 euro.
Anna Zandbergen
10 januari 1906
Anna, de 103-jarige, zit vriendelijk lachend op haar bed, de benen gestrekt in zelfgehaakte slofjes van veelkleurig katoen. Haar kortgeknipte grijze haar glanzen zilverwit. Ze heeft een vrolijke uitdrukking op haar gezicht en een zachte stem. Haar twee dochters hebben mij behulpzaam naar de rand van haar bed gebracht. Ik krijg een glaasje sap.
Zij stelt zich voor: “Annie Zandwijken, Anna Maria.” We lachen elkaar toe. Als het gesprek op gang komt, vertelt ze dat ze drie dochters en een zoon heeft: Cecile, Fine en Henna en de jongen heet Glenn. Het gezin waarin ze als kind opgroeide bestond uit zes jongens en twee, eigenlijk drie meisjes. De namen noemt ze op: Marius, André of Adriaan, Jules, Herman, Johan en Anton. De meisjes heetten Caroline (die was vroeg overleden) en Henriette. En zijzelf was Annie. “Allemaal dood”, zegt ze, “mijn ouders ook.” Ja, dat krijg je als je de 100 bent gepasseerd. Op 10 januari werd ze 103. Wat een gezegende leeftijd.
Ze was niet de oudste noch de jongste in het gezin. “Ik zat ergens tussen in”, lacht ze. Maar ze geeft aan dat het wel gezellig was, met een groot gezin. Haar vader was planter en had veel grond in de omgeving waar ze nu nog woont, van de Maystraat tot aan de Drambrandersgracht. In de Van Lansbergestraat stond haar huis, “Huize Anne Marie”, zegt ze vrolijk. Haar vader plantte groenten en aardvruchten, bananen, koren (maïs), sopropo, komkommer en dyaripesi, die hij op de markt verkocht. De onverkochte groenten at het gezin dan de hele week en ook als de prijs tegenviel. Daar was niet iedereen even blij mee.
Ze heeft zes kleinkinderen en zes achterkleinkinderen. “Ik ben dankbaar”, zegt ze zichtbaar tevreden. “Den e pori mi! Ze verwennen mij.” Haar zoon kwam voor haar verjaardag in januari, maar hij arriveerde al in november. “Ze houden van me. Ze spelen met mijn haar”, lacht ze. “Ook de vriendinnen van mijn dochters. Ik heb niets te klagen, alleen goede dingen. Soso moi sani. Ik ben nooit ziek. Ik heb een bloeddruk van een meisje van zeventien, zegt de dokter. Alleen heb ik de laatste tijd wat hoofdpijn. Maar het is ook erg warm.”
Het helpt wel als ze pilletjes slikt. Maar verder heeft ze nooit iets gehad waarvoor je de dokter nodig hebt. Ik vraag of ze mijn vader kende. Ze weet wel van hem af, maar heeft hem nooit nodig gehad. Als ik naar schoolvriendinnen vraag, zegt ze berustend: “Die zijn allemaal al dood.” Met hulp van Fine komt zij op de namen. “Hilda Gersi, Juliette Wijngaarden, Anna Ravales… We waren met een hele groep!”
Na schooltijd werd ze modiste. Zij naaide kleren voor mensen. “Ik hield van mooie kleren. Ik heb nog heel wat jurken van vroeger. Ik ging altijd mooi gekleed. Nu nog”, zegt ze ijdel en kijkt naar haar lavendelblauwe blouse. Ondertussen is zij ijverig bezig een kleurige placemat te haken. Haar slanke vingers bewegen bezig en snel en ook haar ogen lijken het nog uitstekend te doen. “U bent flink bezig!”, zeg ik bewonderend. “Ik heb er een hekel aan te zitten en niets te doen!” zegt ze. En geeft als voorbeeld, die andere oudjes van tachtig en negentig, die duf en slaperig in een stoel hangen te niksen. “Als je wat tegen ze zegt, zeggen ze alleen ‘Buh!’,” zegt ze minachtend. Ze doet het voor. Zo wil ze geen 104 worden.
Ze laat Wim een kartonnen doos openen die aan het voeteneind van het bed staat. Die zit propvol met veelkleurige kleine en grotere ronde kleedjes, die je tegen de vliegen op je glas drinken doet. “Ik heb een hekel aan al die vliegen!”, zegt ze. Ze heeft er wel honderd gemaakt voor alle kinderen en kleinkinderen, vrienden en kennissen. “Ze mogen ze pas uitdelen als ik dood ben.” zegt ze. “Anders gaan ze vechten.”
Ik ben verbaasd over een dergelijke productie op zo’n hoge leeftijd. Ze laat nog een hele stapel slofjes zien in allerlei maten. Die maakt ze voor zichzelf, haar dochters, vriendinnen. Behalve de placemats die ze voor een echtpaar maakt (“Want dan kan je niet maar één exemplaar geven”), haakt ze een vloermatje voor haar dochter in Nederland. “Ik wou er een randje omheen haken”, legt ze uit, maar Fine zei ‘Neen, want ze gaat de rand omslaan, om een ander matje’. Zo is ze vindingrijk en creatief bezig en besteedt ze haar dagen wel. Haar handen zijn nog mooi en slank, bijna rimpelloos.
Ik krijg nog te horen dat ze regelmatig naar het buitenhuisje in Onoribo gaat. Daar hebben ze een grote tent opgezet met een bed er in voor haar. Als er wordt gegeten, brengen ze dan een tafeltje voor haar. Ze vindt het daar heerlijk en kijkt graag naar de kinderen die er zwemmen. “Oma, kom je ook met ons zwemmen!”, roepen ze. Ze moet er om lachen, dit opgewekte oudje van meer dan een eeuw, met het hart en de bloeddruk van een jonge meid.
Betje Elisabeth Wiebers
3 maart 1916
Zij werd geboren in district Saramacca, als derde in een gezin van negen kinderen. Vier jongens en vijf meisjes. Moeiteloos noemt ze de namen: “Nelis George, Henny , Jules waren de jongens en de meisjes waren Albertine, Edwina, Elisabeth, ikzelf dus, Gerada en Florence.” Maar haar jeugd was niet zo leuk. Toen ze een jaar of acht, negen was werd ze als kweekje geplaatst bij een vroedvrouw, die tevens bakkerijhouder was. “Die mishandelde mij als een hond, een dier een beest!”, zegt ze met felheid in haar stem. De vrouw stuurde haar naar haar dochter in Paramaribo. “Met twee heren bakkers in een roeiboot, want zo ging dat vroeger. Zo werd ik bezorgd bij de dochter. Een week na ontvangst had ik al een tand uit mijn mond!”
Zij ging naar de Rosaschool in de Prinsenstraat. Als ik vraag wie daar de leukste was, zegt ze lachend: “Ikzelf!” En ze noemt de meisjes uit haar rij op: “Elsje en Olga Siem Kie Sang, Corrie Zandstra, Celeste de Bresse, Gusje Senna, Helene Thijm.”
Van de schoolvakken vond ze handwerken het leukst. Breien, haken, en kunsthaken. Juffrouw Hagens maakte er dan een tentoonstelling van. Verder hield ze van koken, zingen, dansen en andere dingen, zoals draadjes halen uit een lap. En spelen.
Haar ogen stralen als ze zich al die dingen uit haar schooltijd herinnert.
Toen ze ouder werd kwam ze in een koor. Ze zongen Latijns.
Ze zegt een tekst op. Maar thuis was het hard werken. “Schoenen poetsen, lepels poetsen, vegen voor die onaardige vrouw met haar broer en haar zusje met haar zusters kind.”
Ze werd flink uitgebuit.
Waar Ma Lies het meest van hield? “Mijn babies!”, zegt ze stralend. Dertien kinderen had Ma Lies. Vijf meisjes en acht jongens. Weer noemt ze vlot alle namen op. Ze zijn allemaal dol op haar, net als de vele kleinkinderen, 31 zijn het er nu en ze heefdt ook 31 achterkleinkinderen en een bed-achterkleindochter. Senna is de jongste en werd twee in 2008.
Sterke vrouwen krijgen een sterk nageslacht. Vrouwen die van kinderen houden krijgen nazaten, die van hen houden. In Suriname heet het de Mama Bere, als je zeven vrouwen van opeenvolgende generaties kan noemen. Maar vijf generaties die nog in leven zijn, dat is uniek!.
De mama bere is opgebouwd uit zeven generaties voormoeders, met elk een eigen aanspreektitel.
Van onderen af zijn dat:
1. De dochter, uma pikin
2. de moeder, mama
3. haar moeder is de ouma , granma,of gangan
4. Diens moeder is de afo
5. Dan krijg je de totro
6. vervolgens de totro totro
7. en de zevende generatie is de profen of kabra.
“Omdat voorouders die daarvoor leefden te ver verwijderd zijn in de tijd om nog vereerd te kunnen worden, hebben zij geen titel meer.”
Ma Lies heeft altijd enorm genoten van haar kinderen, die ze na de dood van haar man altijd alleen opvoedde. Ook sommige kleinkinderen, zoals Loretta en haar neefje heeft ze opgevoed, toen haar dochters naar Nederland verhuisden. Daar komt ook de naam Ma Lies vandaan, een troetelnaam, die een van de kleinkinderen haar gaf en die door de hele familie werd overgenomen.
Haar dochter Nel Marie wist altijd dat ze een speciale plaats in het hart van haar moeder in nam. “Zonder woorden, met een brasa, een knuffel liet ze je voelen hoeveel ze van je hield”, zegt ze met warmte in haar stem, “Ik noem dat mijn strohalm!”
Verder hield ze veel van koken en bakken van die typisch Surinaamse koeken. “Bojo, fiadu, ingris boro, keksi En koekjes, goma kuku, cocos maccroontjes, blokmout, cocoskoek met gekleurd glazuur, wit, rose.” Maar ook hartige hapjes: bakabana, plenplen, of dokun in bananenblad gestoomd.
Net als haar moeder is Nel, haar vierde kind, dol op koken, wat ze ook graag voor anderen doet. Ik heb het geluk bij haar om de hoek te wonen en mag er vaak van meegenieten. Haar okersoep met cassave tonton en tayerblad is onovertroffen.
“Ze zat altijd vlak voor de keukendeur!”, zegt Ma Lies tevreden.
Ze vertelt verder over die donkere tijd als kweekje. “Toen het erger werd, moest ik broden gaan verdelen. Ik moest soms vijf broden afleveren, samen met dat zusje. Met een baskita op mijn hoofd. Die Ouma stuurde elke maand een halve zak rijst naar Paramaribo. Een keer zat er een gat in de rijstzak en de rijst stroomde er uit op straat. Ik had nog wel geprobeerd de rijst op te vangen in een vilten hoed. Mevrouw was boos en ik mocht niet met vakantie naar Saramacca. Ik rende naar buiten en klom in een guaveboom. Maar toen ik er uit kwam kreeg ik toch een pak slaag!”
Gelukkig kwam er toen een brief van haar ouders dat ze weer naar huis mocht komen. Het was in de periode dat Lindberg net was aangekomen en de Goslar was gezonken. Dat heeft ze nog gezien. Ze was naar de stad gekomen met een tas vol kleren en kwam terug met een 10-ponds zak met twee jurken: “Een huisjurk en een uitjurk.”
Ma Lies woont nu in Den Helder. Toen ze haar kinderen volgde naar Nederland, na de onafhankelijkheid, maakte ze een rondreis langs alle steden waar ze nakomelingen had. Lang woonde ze nog in haar eigen huisje, maar de kinderen drongen dit jaar er op aan, dat ze in een gezellig verzorgingshuis ging wonen. Dat bevalt haar goed.
Zij is nog steeds een mooie vrouw, verzorgd en goed gekleed.Ze heeft koket een kleurige en nog een wit met zwart gestipte sjaal om haar hals en een licht hoofddoekje om haar hoofd gebonden. “Alles stond mama goed”, zegt Nel trots. Ze vertelt dat Ma allerlei talen sprak: “Javaans Hindoestaans, Chinees. En ze bokte je nooit, maar maakte op een zachte manier duidelijk wat je verkeerd had gedaan. Angri si skapu a gersi fasi. Je moet het aan den lijve ondervinden”, zegt ze met een odo ter illustratie.
Ma Lies poseert elegant voor de foto’s die we maken.
Wat ik zo leuk aan haar vind is haar trotse onafhankelijkheid. En achter een rollator lopen? No way! “Ik heb mijn stok”, zegt ze en wijst naar de hoek. Maar dat haar handen beven door opkomende Parkinson, vindt ze niet prettig.
Ze heeft haar kinderen en kleinkinderen goed opgevoed en veel liefde bijgebracht. En dat krijgt ze in veelvoud van hen terug. Dit mooie tengere vrouwtje in het verzorgingshuis in Den Helder.
Auteur: Carry-Ann Tjong-Ayong