Een geheimzinnig beroep (registered)
Eens gaan we allemaal dood. Niet allemaal tegelijk natuurlijk. Een ieder gaat wanneer het zijn of haar tijd is. Wanneer die tijd komt, dat weten wij niet. Immers de Bijbel zegt: ‘Wees bereid, want gij kent dag noch uur’. Als u onverhoopt mocht komen te overlijden, en naarmate u ouder wordt is die kans groter, dan zijn we nog niet klaar met u. In afwachting van de begrafenis gaat u voor kortere of langere tijd ‘in doeken gewikkeld’ de koelcel in. Op de dag van uw begrafenis komen de afleggers in actie. Over die acties bestaat veel geheimzinnigheid.
Op de dag van de begrafenis wordt u gebaad, afgelegd, gekleed, gekist en begraven. Het is misschien niet zo’n leuk idee, maar het is wel de harde realiteit. Men haalt u uit die koelcel en brengt u, gewikkeld in een wit laken, naar een ruimte waar de familie, uw naasten, de nabestaanden, wachten. Daar staan ook de afleggers klaar, zo’n vier of vijf, om ‘de laatste verzorging van het lichaam’ te verrichten. Maar ze doen meer dan dat. Zij spreken de familie troostend toe: ‘Eens gaan wij allemaal’. Zij gaan voor in gebed: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’. Zij heffen het volgende lied aan: ‘Al de weg leidt mij mijn Heiland’. Ze leggen ook uit welke hygiënische maatregelen in acht moeten worden genomen bij het afscheid nemen.
Omdat er zoveel geheimzinnigheid is rond dit beroep, noemen we onze informanten voor het gemak mevrouw X en mevrouw Y. Mevrouw X, 60 jaar, is al zes jaar aangesloten bij een vereniging van afleggers van een christelijk genootschap. Mevrouw X stelt zich behoedzaam op. Misschien mag ze niet praten van de organisatie, kan ze ook niet veel zeggen, want ze heeft niet de leiding. Misschien valt er ook niet veel te zeggen, want zij bidden alleen maar. Mevrouw X bidt voor ze van huis gaat. Ze bidt voor ze in de kamer gaat waar het lijk ligt opgebaard. Ze bidt tijdens het baden en aankleden en zegt de Here dank als alles naar tevredenheid is geschied.
Bewassing
Voor 500 srd krijgt u ‘de volle portie’ aldus mevrouw X, met alles erop en eraan. “Wij zorgen voor een laken, een kussen, baddoek en badlapje, kam, zeep, flesje dram voor ontsmetting, wij drinken dat niet. Wij doen de bewassing, de aankleding en het opmaken van het lijk in de kist. De familie mag een half uur vóór de dienst komen kijken of alles naar wens is. Als de familie niet tevreden is, nodigen we de mensen uit om zelf het nodige te verrichten.”
Mevrouw X heeft de liefde voor het werk van haar moeder, die ook aflegster was. En ze woonde bij een begraafplaats. Gekke dingen heeft ze nooit meegemaakt. Mevrouw X lacht en kijkt de verte in. Het achterste van haar tong laat ze niet zien.“Bij ons gaat alles normaal. Als je met Gods werk bezig bent hoef je niet bang te zijn. Het is een prachtig werk, je leert mensen hun karakter kennen, je hebt fanatiekelingen, bij alles moeten de puntjes op de i, je hebt er die zijn nonchalant. Wij houden rekening met een ieder.”
De afleggers van christelijke signatuur maken geen ‘poesjes en pasjes’ zoals mevrouw X het omschrijft, anders dan de verenigingen die de overledenen ‘kulturu fasi’ verzorgen. “Als je daar als nieuweling binnenkomt, moet je vier uur alleen met een lijk in een kamer zitten. Af en toe komt er iemand kijken en vragen of je bang bent. Bij ons loop je in het begin mee, we leggen alles uit en we corrigeren als er iets verkeerd gaat.”
Loslippig
Mevrouw Y is begin veertig en heeft acht jaar ervaring. Ze lacht als ik haar vraag naar de inwijding. Hoewel de inwijding een geheim is, kan ze wel zeggen dat het proces geen vier uur duurt. De culturele afleggers hebben evenals de christelijke collega’s hun geheimen: “Als dienaar of dienares leg je een eed af. Je mag bepaalde dingen niet vertellen. Daarom zegt men: ‘Als je in de kamer gaat is het horen, zien en zwijgen’. Loslippige personen kunnen we niet gebruiken.”
Ook de culturele afleggers bidden voor ze aan het werk gaan, dat alles goed mag gaan. Het voorwerk, baden, proppen en balsemen kan eventueel een dag of twee van tevoren gebeuren. “Wondjes moeten we extra behandelen. De balsem maken we zelf. Wil men geen voorwerk, dan doen we alles op de dag zelf. Tijdens het aankleden praten we met de persoon, we vragen dat hij meewerkt. Het is een zwaar werk, maar een heel mooi werk. Men onderschat het werk van een aflegger. Je moet er van houden.”
Obstakels
“Soms kom je echt obstakels tegen in je werk. De familie zegt je niets tijdens het afscheid, maar als de mensen naar buiten gaan, dan zie je een verandering bij het lijk. Het ziet er plotseling anders uit, het zwelt op, de ogen willen niet dicht gaan, de mond gaat open. Vooral als er ruzie is in de familie. Een persoon moest bijvoorbeeld niet bij het afscheid aanwezig zijn, en dan komt hij toch gewoon. We roepen de familie terug in de kamer. Dan moeten we het anders aanpakken. Hoe anders? Dat is een geheim. Meestal vragen we het van tevoren, is er iemand die een probleem had met de overledene? Men praat niet hè. Daarom zeggen we ‘práát als je afscheid neemt, zeg alles wat je op je hart hebt, want de persoon hoort je nog. Men maakt grappen met dit ding, maar het is vreselijk gevaarlijk. Zo’n persoon kan ziek worden.”
Katoen
“Het afscheid wordt op een bepaalde manier gedaan, heel mooi, met wit katoen. Het hangt ervan af hoeveel familieleden er zijn. Alle mensen gaan achter elkaar staan en dan scheurt men het katoen. Als de persoon heel close was met de overledene, dan is het van hoofd tot hoofd. Je hebt nog een andere manier waarbij men met garen de lengte meet van de familieleden en dat garen gaat dan mee in de kist.
“Heeft men het lijk aangeraakt, dan moeten de handen gereinigd worden. De christenen gebruiken een teil voor de reiniging, wij doen het met een kalebas en werken met dram, niet met pineoil. Ik heb altijd dram bij me als ik over straat ga, want je weet nooit wanneer je wordt geroepen om je werk te doen.
“Het is een heel mooi werk, ik ben ermee opgegroeid, mijn moeder deed het werk, mijn broer doet het, bijna de hele familie van mijn moeder. Gewoon een dag heb ik gezegd, zó, ik ga dat werk ook doen. Ik heb een brief geschreven naar het genootschap en ik ben opgeroepen. Ik moest een jas meenemen, witte kleren, een tas met attributen en dichte schoenen. En mijn nagels knippen. Als je dit werk doet moet je korte nagels hebben.”
Traantje
Wat de prijs betreft kan ze geen uitspraak doen. “Wij zijn geen vereniging die hebzuchtig is voor geld. Je hebt ook ‘poti sma’. Je vraagt bijvoorbeeld 3,50. De persoon zegt ‘mijn gunst ik heb niet zoveel’, ik heb 2,50. Dan moet je de persoon kunnen helpen.”
Vreemde dingen heeft ze wel meegemaakt. Een lijk dat na de verzorging huilde, een lijk dat in de nacht zodanig heeft geregeerd in de kamer dat het de volgende dag leek of er ingebroken was. Sommige situaties grijpen haar wel aan. Een jonge moeder die haar kinderen achterlaat, een kindje van twee, drie. “Dan pink je echt wel een traantje weg.
“Wanneer de persoon komt te overlijden, op dat moment, weet je hoeveel doden hem omringd hebben? Je ziet het niet, maar je voelt het, net een ijskoude wind, je voelt het tot in je botten. Niet een ieder voelt het, maar ik voel het wel. Mensen vragen soms, ben je niet bang. Ik zeg, ik ben bang voor ménsen, niet voor de doden.”