Bongo Charlie
Aan de overkant van de Surinamerivier, in Commewijne, woont de bekende Surinaamse percussionist Bongo Charlie. In alle eenvoud ontwikkelt hij muziek en bouwt instrumenten. Bijna dertig jaar geleden keerde hij terug naar Suriname. Bongo Charlie is bedenker van onder andere de jungletamboerijn, de tobobas, de quicka, de home made sylofoon en niet te vergeten de EBS-drum, gemaakt van weggegooid isolatiehout voor elektriciteitspalen.
“Zie je, zo werkt dat ding!” Bongo Charlie trekt triomfantelijk een paar repen metaalband uit de afvalhoop aan de Van ‘t Hogerhuysstraat. Ook de blokken pvc-rubber genieten bovenmatig zijn belangstelling. Hij glimlacht tevreden. “Fantastisch materiaal.” Het hout laat hij staan. Later op die zondagmiddag krijg ik pas door wat deze spullen voor hem betekenen. We zijn dan op weg naar Commewijne. Na een weekendje Paramaribo vertrekt de percussionist weer naar zijn eenvoudige woning, op de voormalige plantage Lust en Rust.
“Ik heb overal gewoond”, zegt hij. “Hier op Lust en Rust zit ik nu achttien jaar. Er zijn veel muskieten, zoals nu in de regentijd. Ongelooflijk wat een lawaai zo’n klein beest ‘s nachts kan maken. Het houdt me uit de slaap.” Geluid beheerst het leven van Bongo Charlie. En van de hel naar de hemel is het maar een kleine stap: “Muziek, dat is de afdeling van God.” Hij vertelt enthousiast over zijn workshops met kinderen. “Als je bosjes maakt van kokosbladeren en je laat vijftig kinderen daarmee ‘swiepen’. Man, je weet niet wat je hoort!”
Bij een warung kopen we bami en saoto om mee te nemen. “Voor mijn zoon, hij woont nu bij mij.” We rijden over de hobbelige zandweg naar zijn huis. Twee fietsers komen ons slingerend tegemoet. Voorop een Hindostaan, daarachter een kleine broodmagere Javaan. Bongo Charlie begroet het tweetal uitgebreid. “Dat zijn de gouverneurs”, zegt hij lachend. “Altijd samen, altijd dronken. Maar, je moet ze groeten. Het is een ritueel, dat eerbetoon is hier belangrijk.”
Verwondering
De avond daarvoor heeft hij nog opgetreden bij Zus&Zo aan de Grote Combéweg. Hij was gastspeler in een relaxed jong bandje, als de ervaren percussionist van onbestemde leeftijd. Want Bongo Charlie gaat alweer een tijdje mee. Meer dan 54 jaar, om precies te zijn. Toch lijkt het alsof hij pas is begonnen. Altijd weer diezelfde verwondering. “Er komt steeds meer bij”, zegt hij alsof hij mijn gedachten raadt. “Midden in de nacht komen de ideeën. Naarmate je verdiept, wordt de fantasie oneindig”.
Bongo Charlie heet eigenlijk Leon Lemmer, er zijn maar weinig mensen die dat weten. “Het is Leon ‘Charlie’ Lemmer hoor”, verduidelijkt hij. Leon groeide op in Nickerie. Zijn echte vader heeft hij nooit goed gekend. “Was nooit thuis, zat op de grote vaart.” Hij kwam terecht in het pleeggezin van vader Alwin Orna. “Een bekend en gerespecteerd man in Nickerie. Wist veel en werd door iedereen geraadpleegd. Alle kinderen hielden van hem.” En natuurlijk, in Nickerie was het al begonnen. Muziek was immers overal. Geluiden, waar je mee gaat slapen, waar je mee opstaat. “Ik zal zes of zeven jaar zijn geweest. We hadden een bandje, met drums van beschuitblikken en oliebarrels”, herinnert hij zich. “De deksels van de boterblikken deden dienst als bekken. Van de ronde koekblikken uit Nederland maakten we ‘snaardrums’, slaggitaar zouden we nu zeggen, en voor de gitaarknoppen gebruikten we de dopjes van Colgate-tandpasta. We speelden onder andere dat nummer van The Equals.” Hij begint te zingen: “Baby Come Back…”
Rockscene
Op dertienjarige leeftijd verhuisde Leon naar Paramaribo. Daar heeft hij maar drie jaar gewoond, want toen ging het richting Nederland. In die wilde jaren zeventig woonde hij in Amsterdam. “Ik kom een beetje uit de rockscene”, legt hij uit. “Deep Purple, Grand Funk Railroad, Woodstock… ach, je weet wel. Ik kwam veel in Paradiso en de Melkweg bij het Leidseplein. Daar speelden ook Nederlandse bands als Supersister, Cuby and The Blizzards, Earth and Fire. De zwarte muziek kwam weer wat later.”
Het leven in hartje Amsterdam was voor hem een culturele douche, maar het had ook zo zijn beperkingen. “Ik heb de natuur nodig om de dingen te doen die ik wil”, verduidelijkt hij. Eind 1978 kwam hij daarom weer naar Suriname.
“Toen begon het pas. Ik bemoeide me meer met de natuur. Dan komt het inzicht. Ik begon trommels te maken.”
Recyclegoeroe
Want Bongo Charlie bespeelt niet alleen muziekinstrumenten, hij maakt ze ook. Hij is de koning van het wegwerpmateriaal, de recyclegoeroe. Zo kon het gebeuren dat jaren later, op de Nationale Kunstbeurs van 1990, een nieuwe artiest zich presenteerde met zelfgemaakte muziekinstrumenten, maskers en ander beeldhouwwerk.
In zijn kleine huis aan het einde van de zandweg zal hij later die dag het ene na het andere instrument tevoorschijn toveren. “Everything is sound”, mompelt hij als we aankomen. “Zelfs de wind.” En de wind waait volop in het landelijke Commewijne. Ik zet mijn stoel in de deuropening. Nu pas zie ik de instrumenten, verspreid door het huis, alsof ze zijn vergroeid met het meubilair.
“Mijn zoon heeft opgeruimd”, zegt Charlie verontschuldigend. “Hier moet nog worden opgehoogd.” Hij wijst op de lemen vloer verderop, een fractie lager dan de entree, waar al cement is gestort. Hij wekt trouwens niet de indruk dat hij zwaar gebukt gaat onder de bouwkundige tekortkomingen. Zijn aandacht gaat vrijwel onmiddellijk uit naar zijn instrumenten. “Van oude dingen maak ik nieuwe. Ik keek eens naar een fietspomp en toen…” Hij draait zich om. Uit een houten kist haalt hij een handpompje tevoorschijn. “Als je daar een mondstuk, oftewel een venstertje opzet en je gebruikt het zuigertje als trekstang, dan heb je een fluit.” Charlie begint te spelen. Met het trekstangetje varieert hij de toon. Het geluid doet denken aan de Andesfluit. “Verder maak ik ook de korte fluitjes”, gaat hij verder. “Die klinken als de Indiaanse neusfluitjes, waar ze konijnen mee lokken.”
Hij krijgt er zichtbaar plezier in. Hij pakt een gesloten holle houten stam van ongeveer tien centimeter doorsnede, gevuld met rijst. Aan de binnenkant zit een woud van satéstokjes. Langzaam draait hij de stam om zijn as. De rijst stroomt langs de stokjes. Het geluid van een tropische regenbui vult de kamer. “Ik noem het mijn rainmaker, gemaakt van busipapaya.” Hij doet opnieuw een greep in de kist: een ‘agogo bell’, claxons, castagnetten, van alles. “Sommige dingen verkoop ik via Readytex”, zegt hij grijnzend. “Een mens moet leven.”
Cassette
Mijn aandacht wordt getrokken door een hoog snaarinstrument. Het lijkt op een zelfgemaakte contrabas, een veredelde zeepkist. Charlie volgt mijn blik. “Dat is de ‘kora’. Ik heb hem ooit in een winkel gezien en toen wist ik gelijk, hoe dat ding in elkaar zit. Ik maak het nu uit mijn hoofd. Het is een soort harp. Komt uit Kenia.” Hij begint de snaren te spannen. Het klinkt inderdaad als een harp. “Vanaf het moment dat zo’n ding geluid kan geven… Oh man, dan ga ik eraan werken.”
Ik mag bladeren in de oude, vergeelde fotoalbums. Kiekjes uit de Amsterdamse tijd, knipsels uit de Surinaamse kranten over optredens na zijn terugkeer in Suriname, ansichtkaarten. In 1980 speelde Leon Charlie Lemmer in de groep ‘Mix Water’, samen met Alvin Ashton, Bretnal Davis, Derrick Koenders en Huub Habets. In november 1991 bracht hij een cassette uit: ‘Authentic Feelings’. Een cassette, geen plaat? ‘Prachtig, helder geluid’, schreef de Ware Tijd niettemin. De krant kwam woorden tekort over zoveel schoonheid in nummers als ‘Mother Africa’, ‘Berimbauo Moods’ en ‘Universal Rhythms’. De pers is lyrisch over ‘Noyaso’, een band die in 1990 de ‘Power of Peace-tour’ deed, onder andere richting Nickerie. De bandleden, vaak gehuld in Arabische en Afrikaanse gewaden kregen veel bijval, maar stevenden ook af op een financiële ramp. ‘Noyaso kan niet leven van haar muziek, omdat wij voorlopig bezig zijn met creëren. De rest komt later’, was de filosofische verklaring van zanger Hugo Landolf in De West van 20 april 1990.
We dromen even weg. Een nieuwe regenbui pakt zich samen boven Commewijne. Groeiden de bomen twintig jaar geleden echt tot in de hemel? Zijn de tijden zo snel veranderd? Voor Bongo Charlie lijkt het allemaal niets uit te maken. “Het enige dat me in leven houdt, is de muziek”, zegt hij eenvoudig.