Wie vertelt de absolute waarheid?
Het 8 decemberproces sleept zich voort. Na drie maanden procederen zijn Openbaar Ministerie, advocaten en rechters nog niet veel verder gekomen dan achterhoedegevechten. De verdediging bedenkt de ene exceptie na de andere: bezwaren tegen de bevoegdheid van de rechter, de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de geldigheid van de dagvaarding. Interessante kluifjes voor juristen en rechtswetenschappers, maar een zenuwslopende toestand voor nabestaanden, betrokkenen en misschien ook wel voor verdachten. Want wanneer komt de echte waarheid van 8 december boven tafel?
“Ik ben hier gekomen om naar de rechter te luisteren”, mompelt Arthy Gorré bij aankomst op de zwaar bewaakte rechtbank in Boxel. Het is 30 november, de eerste zittingsdag van het decembermoordenproces. Gorré was commandant van de Echo-Compagnie, een speciale commando-eenheid die op 8 december 1982 was gestationeerd in Fort Zeelandia. Hij behoorde tot één van de zestien coupplegers, die op 25 februari 1980 de macht grepen. Volgens getuigenverklaringen werden de zestien ‘gezworenen’ vaak in de buurt van Bouterse gesignaleerd. Ook rond 8 december. “Ze zouden er meer van moeten weten.”
Getuigen
Het 8 decemberdossier telt honderden verklaringen, van getuigen, verdachten, deskundigen en nabestaanden. En verder zijn er nog de uitgebreide forensische en ballistische rapporten. Verondersteld mag worden dat dit alles een compleet overzicht geeft van de schokkende gebeurtenissen op 7, 8 en 9 december. De verklaringen bevatten ongetwijfeld gaten en onzekerheden. Het onderzoek begon pas eind 2000. In krap twintig jaar zijn details vervaagd en is de werkelijkheid een beetje bijgeschaafd volgens nieuwe inzichten, de publieke opinie en natuurlijk de neiging tot zelfbescherming. Waarheidsvinding werkt als schuivende rasters. Als er genoeg boven op elkaar liggen, zou het verhaal vanzelf waterdicht moeten worden. Maar hoe mooi dat ook klinkt, het is tegelijkertijd theorie. Want elke tegenstrijdigheid in verklaringen zorgt voor een nieuw gat.
Waarheid
Zo kan men zich zomaar in een datum vergissen. Sergeant-majoor H.A.V. vertelt dat hij zich op de ochtend van 7 december 1982 bij het Fort meldde. Hij ziet daar Bhagwandas, Brondenstein, Tolud, Mahadew en Rozendaal, allen behorend tot ‘de groep van zestien’. Brondenstein was in die tijd commandant van het marine patrouillevaartuig S-402. Volgens de hulpmachinist, korporaal 1e klasse E.A.A., heeft Brondenstein het schip – dat bij Meerzorg voor anker lag – die nacht niet verlaten. Er zouden plannen zijn geweest om de S-402 in te zetten als dumpschip: een zeemansgraf voor de vijftien slachtoffers. Brondenstein zou zich hiertegen fel hebben verzet, zo verklaart getuige E.A.A. Gaandeweg het verhoor betrapt H.A.V. zichzelf op een slordigheid.
De datum van 7 december klopt niet met de andere feiten en hij verandert de 7 in een 8. Ook Brondenstein zelf beweert trouwens dat hij al die tijd op de S-402 is gebleven. Maar daar staan weer andere getuigen tegenover, die hem wel in het Fort hebben gezien. Mevrouw G. bijvoorbeeld, de secretaresse van Bouterse, zag hem “op de vroege ochtend van 8 december.” Zij noemt ook andere namen van mannen die toen in het Fort zouden zijn geweest: Caldeira en Naarendorp. Of het Edward of Harvey was, wordt niet duidelijk: “één van de gebroeders Naarendorp”, zegt ze. G. heeft het vooral begrepen op verdachte Lucien Lewis. “Een analfabeet, die eerst als kok in de Memre Buku Kazerne werkte, maar later veiligheidsman werd rond Bouterse.” Haar antipathie tegen Lewis bereikt het kookpunt als hij Frank Wijngaarde wreed behandelt door hem water te weigeren.
“Water is niet nodig voor iemand die toch dood gaat”, zou Lewis hebben gezegd. Later ontdekt G. dat iemand heeft geprobeerd bloed door het damestoilet te spoelen. Zij legt direct de schuld bij Lewis. Hij kan geen goed bij haar doen. De getuigenverklaring van G. is een verhaal met een persoonlijke connotatie. Het hoeft daardoor niet minder waar te zijn. Maar de verdediging zal er ongetwijfeld dankbaar gebruik van maken.
Gebeden
Wreedheid tegen gevangenen is strafbaar, ook volgens internationaal recht. Maar het is nog geen bewijs voor koelbloedige moord. Zelfs de aanwezigheid in Fort Zeelandia op 7, 8 of 9 december zegt nog niets over actieve deelname aan moord in georganiseerd verband en met voorbedachten rade. Goed, de mannen die daar rondliepen kwamen vanzelfsprekend niet om te klaverjassen. Sommigen zullen misschien beweren dat ze hebben geprobeerd de militairen op andere gedachten te brengen. Wijlen Fred Derby, de enige overlevende van het bloedbad, verklaart dat hij als gevangene in het Fort even met Iwan Krolis en Errol Alibux kon spreken. Zij omhelzen elkaar en zeggen dat ze voor hem hebben gebeden.
Er zijn schoten gehoord, er is gegild en om genade gesmeekt. Gevangenen in onderkleding, bloed in het toilet, de aanwezigheid van meneer x, y, z, enz. Over het plaats delict bestaat geen enkele twijfel. Er zijn lijken met kogelwonden en het ballistische rapport beschrijft nauwkeurig het type wapen waarmee die kogels zijn afgevuurd: een Uzi, AK47, of een Browning. De lichamen vertonen tekenen van mishandeling. Het beeld lijkt compleet. Maar de tegenstrijdigheden en de open einden concentreren zich rond de gebeurtenis zelf: het neerschieten van weerloze gevangenen. Niemand heeft tot nu toe verteld wie de trekker heeft overgehaald.
Domburg
Ook de getuigenverklaring van de enige overlevende van het bloedbad op 8 december, wijlen Fred Derby, geeft daarover geen volledig uitsluitsel. Wel maakt hij melding van de aanwezigheid van Bouterse in het fort tijdens de executies.
Wat Derby er overigens niet bij heeft verteld is dat hij enkele dagen na de executies opnieuw wordt ontboden door Bouterse. Hij moet naar Domburg komen, naar de woning van de bevelhebber. Derby zelf is op dat moment even onvindbaar, maar de getuigen (wijlen) M.M. en S.G. sporen hem op. Samen gaan ze naar Domburg. Met knikkende knieën. Ook eerder genoemde getuige H.A.V. is erbij evenals getuige J.R.G., allen op de een of andere manier verbonden aan de vakcentrale C47.
Volgens J.R.G. wilde Bouterse een ‘commissie van goede diensten’ instellen om de problemen in het land op te lossen. “Vrijwel direct daarna trokken Bouterse en Derby zich tot drie uur in de nacht terug”, verklaart J.R.G. die zegt dat Derby hem nooit heeft willen vertellen wat er tijdens dat intieme beraad is besproken. Getuige H.A.V. gooit er nog een schepje bovenop. “Ik moet u aangeven dat er een ontspannen sfeer heerste, waarbij ik gemerkt heb dat de heren Bouterse en Derby elkaar omhelsd hebben en ik de heer Derby nog zag huilen.”
Het gebeuren van 8 december zou volgens hem in het geheel niet ter sprake zijn gekomen. Maar daar heeft getuige S.G. weer een andere lezing over. Bouterse zou aan het gezelschap hebben uitgelegd hoe het militaire apparaat in elkaar steekt. “Befehl ist Befehl”, daar kwam het zo’n beetje op neer. “Derby heeft zich trouwens niet direct met Bouterse teruggetrokken,” zegt S.G. “dat gebeurde pas na enige tijd.”
Proces
Het is duidelijk. Niemand vertelt het complete verhaal. Van verdachten kun je dat ook niet verwachten. Maar ook getuigen en nabestaanden spreken elkaar tegen. Dat is te begrijpen. Het is lang geleden en traumatische gebeurtenissen worden vaak diep weggestopt. Bovendien was 8 december jarenlang een angstig taboe. Vervolgens groeide er een politieke scheidslijn in de samenleving tussen de good guys en de bad guys. Het Openbaar Ministerie, rechters en verdedigers staan voor de historische uitdaging om uit de fijnmazigheid van de verklaringen, uit de nuances en de verschillen, de waarheid van 8 december boven tafel te krijgen.