Als-dan
Ik had mijn afgesleten slijpschijf aan Koosoo en Etto gegeven, dus even later kwamen Boike, Daudi en Kanu bij me en wilden er ook een hebben, want slijpschijven zijn mooie wielen voor speelgoedautootjes. “Te laat. Ik heb net aan Koosoo en Etto gegeven.”
“Dan moet je ons ook geven.”
“Maar ik heb niet meer. Ik zeg toch: ik heb net aan Koosoo en Etto gegeven.” “Ja. Daarom moet je ons ook geven.”
Wanneer één awara uit de palmboom valt, volgen er meer – waarom zou dat anders zijn voor slijpschijven die uit een werkplaats worden weggegooid?
Het lukt me niet dat uit te leggen, dus de kinderen dringen aan:
“Als je me geeft, dat is toch beter dan als ik moet stelen?”
Wel, die aanpak werkt bij mij niet.
“Kom maar stelen. De setigoon (boobytrap) in het magazijn zal op scherp staan.”
“Je wilt niet geven? Nou, blijf er dan in. Ik ga weg. Ik kom nooit meer bij je.”
“Geen probleem. Ik heb je niet geroepen. Ik vind wel andere kinderen om al mijn vis op te vreten.” Want dat hebben ze gedaan.
En mopperend op mijn onbeschoftheid gaan ze weg. Mijn onbeschoftheid? Wel, het zijn kinderen, ze oefenen met omgangvormen en leren nu hoe ik over afpersing denk. En morgen komen ze weer terug, om te kijken of ik weer vis heb, of een gebroken ijzerzaag of een oude fietsband, of sojabrokken.
Even later komt Mafian bij me, en vraagt om een oude vijl om zijn kapmes te slijpen. Hij vertelt uitgebreid over het werk dat hij met dat kapmes gaat doen, en eindigt zijn pleidooi met: “Als je me geeft, dat is toch beter dan als ik moet stelen?” Precies dezelfde formulering als die de kinderen kort tevoren hadden gebruikt. Ook door Mafian laat ik me niet afpersen. Maar Mafian is een dorpsoudste, dus jok ik beleefd: “Helaas, helaas, al mijn vijlen zijn op. Ik moet eerst helemaal naar de stad om nieuwe te halen.”
En na tien minuten beleefdheden en groeten uitgewisseld te hebben, gaat Mafian weg. Wat heb ik Mafian misdaan, dat hij zo onbeleefd tegen mij was? Dan komt Jaaja langs, en ik geef haar een gloednieuwe vijl cadeau. Dat is om Mafian op een beleefde manier dezelfde boodschap te geven als ik eerder de kinderen gaf. Jaaja woont naast Mafian en zal zeker opscheppen over dit onverwachte cadeau.
Mijn boodschap komt over. Want de volgende dag komt dorpshoofd Zabilon langs voor een babbeltje. “Het is warm.” “Inderdaad.” “De rivier staat laag.” “Zoals je zegt.” “En Mafian heeft je geprezen.” “Zo?”
“Ja, Mafian sprak: ‘Menno praat nooit grof, Menno praat de waarheid.” Ik hoor het hem zeggen: zo verwijt Mafian mij subtiel mijn jokkenij. En dus komt dorpshoofd Zabilon even langs voor een babbeltje – maar zonder getuige en zonder kapiteinsstok, want hij is net zo’n subtiel taalgebruiker als Mafian.
“Mafian kwam me afpersen. Hij zei: ‘Als je me geen vijl geeft, dan steel ik er een.”
“Maar dat kan Mafian nooit gezegd hebben.”
Zabilon vraagt details, reconstrueert zo ons gesprek:
“Dit is wat Mafian gezegd heeft: ‘Als je me geeft, dat is toch beter dan als ik moet stelen?’ Dat is geen dreigement. Dat is heel respectvol. Mafian prijst je daarmee, want door jouw gift zal je hem voor kwaad behoeden.”
Na nog wat anekdotes eindigen we het gesprek. Zabilon gaat weg, met een gloednieuwe vijl voor Mafian als verzoeningsgebaar – en één voor hemzelf.
Zo leer ik dat de als-dan constructie, het idee van oorzaak en gevolg, in het Saamaka heel anders werkt dan in het Nederlands. Saamaka kent wel een woord voor als, maar niet voor dan:
“We gaan morgen jagen.”
“En als het regent, wat doen we dan?”
“Het regent niet.”
“Nee. Maar als het morgen toch regent?”
“Dan is dat niet onze fout.”
Het is verleidelijk hieraan een theorie over de Saamaka levensfilosofie op te hangen. Maar dat vereist toch eerst een grondige studie van het gebruik van als-dan in het Saamaka.