Minister Rick van Ravenswaay
‘We zouden een onafhankelijke leider moeten hebben’
Rick van Ravenswaay (50) is binnen de Nieuw Front regering in alle opzichten een vreemde eend in de bijt: een progressief tussen fossielen van de Oude Politiek, met zijn DA’91 een ukkie tussen mastodonten als VHP en NPS, hoog opgeleid en met een ministerie (PLOS) dat eigenlijk geen duidelijk eigen beleidsterrein heeft. En dan ook nog eens lelieblank met leigrijze ogen. Toch houdt hij zich staande en boekt zelfs aanzienlijke successen. Maar of hij in is voor een volgende regeerperiode, valt te betwijfelen.
Die vraag duikt op aan het einde van een vier uur durend gesprek. En de minister aarzelt zichtbaar. “Daar zou ik toch nog heel lang over na moeten denken. Er zijn beslist momenten geweest dat ik het betreurde ooit minister te zijn geworden. Momenten waarop niet naar je geluisterd wordt, waarop jij en zelfs je gezin als pispaal worden behandeld. Ik had een goede baan bij het CELOS (Nationaal Centrum voor Landbouw Onderzoek), een prettig en rustig leven… Nóg een termijn, dat zou afhangen van de kwaliteit van mijn medeministers. En van de President natuurlijk. Ik zou zo gauw niet weten wie dat zou moeten zijn. Maar bij voorkeur eindelijk een echte manager, die luistert en actief mensen bij elkaar brengt. Iemand die boven de partijen zou moeten staan en niet ook nog eens voorzitter is van een regeringspartij. Zo’n man als Eddy Jharap bijvoorbeeld. Maar of we in Suriname al rijp zijn voor een onafhankelijk politiek leider waag ik te betwijfelen.”
Voorwaarden
Als minister van Planning en Ontwikkelingssamenwerking heeft hij in elk geval een hoop voor ons land losgekregen. “Over de Planning ben ik nog niet tevreden. Maar Ontwikkelingssamenwerking… het is een bewezen feit dat de EU de moeilijkste ontwikkelingspartner is, maar toch hebben we daar voor 100% onze doelen gerealiseerd. In voorafgaande jaren is geld toegezegd maar werd het niet gebruikt, en dat geeft de EU dan natuurlijk liever aan landen die wél aan de voorwaarden voldoen. Wij waren in het verleden niet in staat 10 miljoen goed te besteden, en nu hebben we bij het Europese Fonds al 12 miljoen gerealiseerd, van de voorbereiding tot en met de contractondertekening. Op dit moment zijn we hierin de beste van het hele Caribische gebied. En voor een totaal van 33 miljoen aan verdragsovereenkomsten hebben we ook weer vlot weten te trekken.”
Maar dat is allemaal niet van een leien dakje gegaan. Hij kwam bij PLOS binnen in een VHP bastion, een Hindoestaans ministerie dat dus ook voor het grootste deel uit partijloyalisten bestond. “Zeker in het begin was er veel tegenwerking. Vanuit de houding: we laten jou niet scoren, want anders lijkt het of onze vorige, eigen minister niet voor zijn taak deugde. Daarom heb ik al vrij snel een grote vergadering belegd voor de mensen in de hogere regionen van het ministerie. En ik heb gezegd: ‘Luister, ik ga niet met de botte bijl hakken en natuurlijk is het even wennen met een nieuwe baas. Maar dit ben ik, dit is mijn stijl en van de mensen die hier willen blijven verwacht ik de volle ondersteuning. Een aantal van hen heeft toen bedankt en met succes overplaatsing aangevraagd. Aan anderen heb ik sindsdien ook de opdracht gegeven om het veld te ruimen. En ik heb zelf een aantal bekwame mensen om me heen verzameld. Maar een kwaadwillende ambtenaar kan een enorm probleem vormen. Als hij je wil tegenwerken heeft hij zóveel kennis van het vakgebied en de gang van zaken, zóveel geheimpjes waar jij niet, of te laat, achterkomt. Laten we wel wezen: een minister tekent nooit een cheque. Dat doet een van je directeuren. Dus daar kan al van alles fout gaan.”
Boeroe
Voor het novembernummer van Parbode hadden we zijn vader met een sfeervolle foto op de omslag. Niet verwonderlijk, het was een Boeroe-special en de oude Van Ravenswaay was de meest boerse Boeroe die we konden vinden; op hoge leeftijd melkte hij zijn koeien nog steeds tweemaal daags met de hand. Hij vertelde hoe hij voor Bruynzeel werkte, maar hoe het bloed kroop waar het niet gaan kon. Zo zeer miste hij het boerenbedrijf dat toen er eindelijk elektra kwam op de boerderij van Erica’s grootvader aan de vijfde rijweg op Kwatta, hij zijn kans greep en verhuisde. Zijn zoon: “Ik was nog een kind, hooguit drie jaren, dus van die verhuizing kan ik me niet veel herinneren. Maar ons boiti was toen nog heel erg afgelegen. De weg was nog niet verhard, dus in de beginjaren leefden we een echt buitenleven. En dat is écht anders dan in de stad, een leven met veel meer diversiteit. Nog steeds vind ik het hier in de stad zo verschrikkelijk saai… Die afstand was gewoon de bottleneck, het duurde zó lang eer je van school thuis was. En eenmaal aangekomen, moest je gelijk weer terug voor de zwemles, dat was geen doen. Toen we naar school gingen moesten we dus uiteindelijk bij mijn grootouders wonen, hier om de hoek, aan de Kernkampweg. Maar ieder moment dat ik kans zag, zat ik op boiti. Wat het er zo bijzonder maakte… door de isolatie van de plek, ging je heel anders met elkaar om. Je had er Dafinazorg, dat was de Javaanse kampong, heel veel Hindoestanen woonden er… je was gewoon altijd buiten. En dan niet op boerderij, maar tot grote ergernis van mijn moeder, op de kampong. Die Javanen hadden buiten altijd een potje staan koken op het vuur. Wij rooiden dan zoete pataten, vingen met muskietengaas kleine visjes in de trens en maakten onze eigen tri. Bij dezelfde dienst die ook voor ons gezin kookte. Maar buiten smaakte het gewoon veel lekkerder. We vormden daar met ons allen één grote familie. Je hebt dan niet echt muren.”
Zorgeloos
“Achteraf zeg je: de mensen waren wel arm. Maar hoe definieer je armoede? Natuurlijk, in de huizen lag zand op de vloer. En de bedden waren van planken en zonder matras, hooguit een papaya-mat en de hangmat maakte je van een jutezak. Maar zo’n zorgeloos leven, als je zo bezig bent in de natuur heb je geen geld nodig. Dus in materiële zin waren we arm. Maar we klaagden niet, het was zoals het was. Het leven in die jonge jaren wordt bepaald door keuzes die je maakt of die voor je gemaakt worden. Er was bijvoorbeeld een meisje, ze was als een zusje voor ons. Ze reed elke dag in dezelfde auto als wij naar de stad. Op de MULO deed ze het uitzonderlijk goed, beter nog dan wij. Maar ze was net overgegaan van de tweede naar de derde klas toen haar vader vond dat ze wel genoeg had geleerd en maar moest trouwen. Wij vonden dat heel erg. Een kind met zulke verstandelijke vermogens, en net toen de wereld voor haar openging, werd de deur weer dichtgesmeten. Mijn moeder probeerde hem nog aan zijn verstand te praten. Maar hij was vastbesloten, ze werd uitgehuwelijkt en toen wij verder leerden kreeg zij haar eerste baby. Haar leven had zo anders kunnen lopen…
“Dat de kinderen Van Ravenswaay wel goed terecht zijn gekomen, terwijl de ontwikkeling van veel leeftijdgenootjes stokte, heeft veel met taal te maken. Vaak hoorden Javaanse kinderen pas op de dag dat ze naar de eerste klas van de districtsschool gingen, hun eerste woordje Nederlands. Dus die begonnen allemaal al met een enorme achterstand. Nog steeds vormt het Nederlands een hoge drempel, omdat elke bevolkingsgroep bij voorkeur thuis zijn eigen taal spreekt. Boeroes hebben op dat punt een voorsprong.
“Elk weekeind naar boiti, in de hogere klassen had ik al een motorfiets.
Op zaterdag gingen we dan uit school eerst naar Star voor de middagfilm, daarna rondhangen op Spanhoek, dat was toen écht het centrum, in de avonduren was het tijd voor de disco, om vijf uur nog een laatste afzakkertje bij Tiktak. Tenslotte raceten we dan met hoge snelheid naar huis om vlak bij de poort het contact uit te schakelen zodat je in alle stilte het erf op kon rijden, en de honden niet aan zouden slaan om onze moeder te wekken. Want zo laat móchten we natuurlijk helemaal niet thuis komen.”
Glorietijd
“De jaren zestig en zeventig waren de glorietijd van Suriname; het land was heel welvarend, ik ben opgegroeid in het paradijs, we hadden het beste onderwijs, de gezondheidszorg was top, in de regio weigerde men ons als derdewereldland te erkennen, dievenijzers bestonden niet, echt, ik heb de beste tijd van dit land meegemaakt, muziek, we speelden in bandjes, daar ken ik mijn huidige voorlichter Carlos Durham ook van; hij speelde gitaar, ik de drums. We waren politiek bevlogen, op de universiteit werd doorlopend gediscussieerd, alles bruiste.”
Hij ging Agrarische Landbouw op de Anton de Kom universiteit studeren: “Dat was toen een uitstekende opleiding. Er kwamen ook docenten van de University of the West-Indies hier gastcolleges geven, sir Archibald bijvoorbeeld, doceerde ons in graskunde. En ik had het voorrecht dat ik een stage van een jaar mocht lopen in Costa Rica. Verdiepte ik me in de import van slachtvee, de Indobrazil deed het daar heel goed, dus wilde de Stichting Experimentele Landbouw op Baboenhol dat ras gaan fokken. Na die studie ben ik bij Victoria, op Brokopondo, op de oliepalmplantage gaan werken. Maar niet direct: toen ik terugkwam uit Costa Rica, ben ik in Curaçao gestrand. Ik kreeg te horen dat mijn SLM vlucht niet door ging omdat er een militaire coup was gepleegd. Ik wist helemaal niet wat een coup wás! En die hele voorgeschiedenis had ik dus wel gemist.
“Maar goed, het was de glorietijd van de palmolieproductie, we exporteerden ook naar Guyana. Dat is nu allemaal kapot. Om te huilen zo jammer, echt een prachtig bedrijf. Kapot door de binnenlandse oorlog en door een hardrotziekte. We waren bezig met genetisch materiaal dat immuun was tegen die ziekte, dat heb ik gekiemd en voorgeselecteerd, we hadden er hele proefvelden.
“Maar je merkte dat alles steeds minder werd. Uiteindelijk was er geen geld meer voor kunstmest. En als je één keer niet bemest, merk je dat direct aan je hele productie. Je krijgt de klappen niet direct, maar wel na verloop van jaren. Vervolgens trokken de mensen weg uit het gebied. De situatie werd ook steeds onveiliger door die binnenlandse oorlog. Al op de universiteit was ik bevriend geraakt met Gregory Rusland, mijn huidige collega bij Natuurlijke Hulpbronnen. En na mijn studie bleven we contact houden. Hij studeerde toen verder op de universiteit van Florida en hij schreef me of ik geen belangstelling had om daar óók te komen. Ik had het hier nog steeds bijzonder naar mijn zin, maar mijn vrouw heeft toen de doorslag gegeven, we hadden nog geen kinderen, dus we waren nog vrij om te gaan en staan waar we wilden.”
Laboratorium
“Waarom ik ben teruggekomen? Dat vraagt nou iedereen me! Maar ik heb nooit één moment getwijfeld, elke ochtend, bij het opstaan, keek ik hoeveel dagen ik nog moest. Hoewel ik dus al een job aangeboden had gekregen. Ik deed op de universiteit onderzoek dat nogal succesvol was. En binnen wetenschappelijke kringen in de VS valt dat snel op. Dus had de universiteit van Chicago me gevraagd. Het was een riant salaris. Bovendien kreeg ik allemaal brieven van het thuisfront: kom alsjeblieft niet thuis! Maar als ik die baan zou accepteren, wist ik dat ik Suriname voorgoed overboord zou moeten zetten, kijk naar mijn broer: hij is met een Amerikaanse getrouwd en daar gebleven. En dan…ik bedacht dat mijn leven er zo uit zou zien: ’s ochtends in het donker opstaan, door een ijskoude stad naar mijn laboratorium, daar de hele dag achter een dichte deur onder kunstlicht werken en in het donker weer naar huis. “Mijn vrouw wilde absoluut niet terug. Maar vlak voor mijn afstuderen heb ik de SLM gebeld en nog vóór de officiële diploma-uitreiking ben ik met cijferlijst en al terug gevlogen. Mijn schoonmoeder was nota bene op bezoek toen ik thuis meedeelde: over twee weken gáán we! Eenmaal in Suriname heb ik zeker een paar weken niet met mijn vrouw kunnen praten, zo boos was ze.
“Hier was het land nog verder weggegleden, aan alles was schaarste, alle winkels waren helemaal leeg. Je kon ook niet meer naar het binnenland reizen; achter Blakawatra hielden de Tucayana indianen je al tegen. Nota bene door een arbeider van mijn vader! Die stond daar commandant te spelen. Ik zei: ‘Jan, wat doe jíj nou hier?!’ Vond ie niet leuk.
“Op het balkonnetje van Winston Jesserun besloten we toen: er moet iets gebeuren. Gerard Brunings was er bij, al die jongens, Doekhie, Moenne. Later hebben ze voor zichzelf gekozen en zijn ze bij de NDP gegaan. Maar toen waren we nog eensgezind: er moest iets gebeuren tegen die oude politiek en vooral tegen die militairen. We stelden ons verkiesbaar. Iedereen negeerde ons. Maar op die laatste massameeting vlak voor de verkiezingen op Kwakoe stond daar opeens een ongekende menigte, opeens was er dat signaal dat de echte politiek in de problemen kwam! Na twee maanden propaganda maken, wonnen we negen zetels! Er hing die sfeer waarin iedereen uitkeek naar een alternatief, nadat bij de eerste verkiezingen van ’87 de oude politieke leiders gewoon weer terug waren gekomen. Na die harde les dus toch weer die same old shit.”
Oppositie
“We zijn toen gevraagd om in het Front mee te regeren. Toen hebben we op mijn balkonnetje een aantal punten op papier gezet waar de partners aan zouden moeten voldoen. Daarvoor had ik allemaal zinsneden uit hun eigen partijprogramma gehaald! En ze wezen het af! Herkenden het niet als hun eigen teksten! Dus toen hebben ze alsnog SPA er bij gehaald. En besloten wij om hard in de oppositie te staan. Niet alles afkraken, zoals de huidige oppositie als stelregel heeft, maar kritisch het beleid volgen.
“En werden we geconfronteerd met oppositie vanuit de gevestigde hoek.
We kwamen met een degelijk uitgewerkt plan voor een monetair akkoord met Nederland, in een poging onze munt te stabiliseren en vertrouwen in de Surinaamse gulden te scheppen. Want alles ging met bakken het land uit. De gulden devalueerde soms een paar keer op één dag: iedereen die dollars kon kopen deed dat en zette het op een buitenlandse bank. Ik ken mensen die hun hele hebben en houden voor een habbekrats verkochten om nog maar íéts over te houden: één grote kapitaalvlucht. Het idee was om de verdragsmiddelen, die Nederland na de Decembermoorden bevroren had, te gebruiken voor het aflossen van onze enorme schulden en voor het overige financiële back-up te krijgen, een ruggensteuntje om de vastheid van onze gulden te waarborgen. In wezen hoefde hen dat niets te kosten en het zou ons stabiliteit teruggeven. Voor dat plan werd natuurlijk direct een stokje gestoken, de regerende partijen deden het voor komen als zouden wij terug willen naar de oude koloniale status. De hele publieke opinie werd tegen ons opgejut. Zeker nadat we in Nederland in 1993 onverwachte ondersteuning kregen van CDA, VVD en PvdA.”
Regeermacht
Ook bij de volgende verkiezingen werd de combinatie waarin DA’91 zat en die vijf zetels won, benaderd door de frontpartijen. Maar die baltsdans in De Olifant duurde zó lang en ging zó moeizaam dat Wijdenbosch en Bouterse het heft overnamen en de partij weer gedwongen was om in de oppositie te gaan. En als eeuwig keffertje aan de zijlijn verloor de partij nog meer aan geloofwaardigheid. “We werden voor lafaards uitgemaakt, slappelingen die geen regeermacht durfden te nemen. Men riep: ‘toon je ballen nou eens in plaats van altijd vanaf de kantlijn te zitten schreeuwen!’. En toen de laatste verkiezingen kwamen, heeft Winston Jesserun gezegd: ‘nu gáán we voor regeermacht!’ Helaas kregen we in 2005 maar één zetel. Maar toch deed zich de kans voor om mee te regeren. Jesserun vroeg of ik minister wilde worden. Ik zei: ‘Het is een hele eer, maar ik moet er over nadenken.’ ‘Wát nadenken?! Ben je in de politiek of ben je níét in de politiek?!’ En dus stemde ik toe.”
En zit hij nu tussen corruptieschandalen en vriendjespolitiek. “Dat is waar, maar ik vind wel dat je redelijk moet blijven. Toen wij geconfronteerd werden met corruptie bij Financiën en later bij Onderwijs, is dat direct onderzocht en die mensen zitten nu vast. En wat minister Jong Tjien Fa betreft… als ik hem was geweest had ik de eer allang aan mezelf gehouden. Maar in wezen is het niet strafbaar wat hij en Somohardjo doen. Volgens de wet mág hij land toewijzen. Aan zijn vriendjes, ja, en aan zijn broertje, de rechter zal hem niet kunnen veroordelen voor corruptie. Ethisch gesproken deugt het niet, daar kunnen we het over eens zijn.”
Transparant
“En binnenkort, als het GLIS in werking treedt, kán het ook niet meer: dan wordt dat hele beleid transparant, dan kan je achter de computer precies zien wie wanneer dat stuk grond als eerste heeft aangevraagd. En tot die tijd heeft de President zelf de minister gemaand zich koest te houden. Die hele ellende met grondtoewijzing sleept nu al vijftig jaar. Als daar eindelijk een einde aan komt, en als ik daar een klein steentje toe kan bijdragen, dan is het misschien toch belangrijk dat wij mee regeren.”