Samaaka (registered)
Nederland Sprookjesland
Ik verwacht dat er binnenkort een paar nieuwe bedrijfjes zullen opstarten, dus ik moest machines kopen. Geen Chinese of Amerikaanse rommel. Daarom ben ik naar Nederland gegaan. En na terugkeer moest ik over mijn avonturen vertellen.
‘Heb je Arnold Schwarzenegger gezien?’, vraagt Stanga.
‘Nee. Die woont niet in Nederland, maar in Amerika.’
‘O. Wie heb je dan wel gezien?’
‘Jaimain. De machineverkoper. En mijn broer. Mijn broer heeft een auto.’ Daarmee krijg ik weer wat respect terug: al heb ik Arnold niet ontmoet, ik heb toch maar mooi een broer met een auto.
‘Een DAF-truck? Of een Isuzu?’
‘Nee. Een luxewagen.’
‘Rijdt je broer dan taxi?’
‘Nee. Hij heeft die auto zomaar.’
‘Gestolen’, concludeert Stanga. In Saamaka is dat een normale associatie bij een auto die ‘zomaar’ is.
‘Helemaal niet gestolen. Hij heeft hem gekocht.’
‘Hoe komt hij dan aan geld?’
‘Hij werkt.’
‘Is hij blank?’ Dat is een logische vervolgvraag. Want een blanke die werkt, dat is nog nooit waargenomen. Blanken zijn toerist, soms komen ze praatjes maken en voorlichting geven, en in de films vechten ze.
‘Ja. Maar toch werkt hij. Met een computer.’
‘Computer? Dat is toch geen werk?’ Want een computer kennen ze: dat is een ding met games. Geen werkstation met Autocad.
‘Jawel. Voor mijn broer is dat werk. Hij tekent robots.’
‘Terminators?’
‘Nee, dat is bij Schwarzenegger, in Amerika. In Nederland vechten de robots niet, ze werken.’
‘Wat voor werk?’
‘Van alles. De robot die mijn broer nu aan het maken is, maakt een brug open en dicht.’
‘Een brug kan toch niet open?’
‘In Nederland wel.’ Er zijn in Saamaka twee verschillende woorden voor ‘openmaken’: één voor deuren en één voor flessen. Ik had het woord voor deuren gebruikt. Maar dat is toch iets anders. Ik kan toch maar beter over die robots vertellen, dat is minder verwarrend. ‘De robots in Nederland zien er niet uit als robots. Het zijn werkrobots. Sommigen zien er uit als een draaibank, anderen als een lasmachine. Ze hebben vaak wel een soort handen, maar geen voeten.’
‘Kee. Waarom niet?’
‘Die hebben ze niet nodig. Ze moeten werken, niet rondlopen.’
‘Wat voor werk?’
‘Van alles. Die brug openmaken. Ik heb een robot gezien die auto’s wast. Die ziet er uit als een hut vol borstels. En een die de vaat wast. Die ziet er uit als een kist.’
‘Ik snap het’, zegt Daudi. ‘Die robots zijn slaven. Als ze voeten hebben, lopen ze weg.’ De jongetjes knikken: net als in die film over Kunta Kinte. Van een slaaf hak je de voeten af, anders loopt die weg. Maar slavernij interesseert hen niets. ‘Ik wil ook een robot tekenen.’
‘Dat mag. Hier is potlood en papier.’
‘Hoeveel betaal je?’
‘Waarom moet ik je betalen?’
‘Om die robot te tekenen. Je broer krijgt daar toch ook geld voor?’
‘Niet voor het tekenen zelf. Dat doet de computer. Mijn broer vertelt de computer alleen hoe hij moet tekenen.’
‘Dan krijgt hij steun. Net als de zieken, bejaarden en landsdienaren.’ Dat klopt eigenlijk wel, hij werkt voor Rijkswaterstaat. ‘Brengen ze dat geld met de korjaal, vlak voor de verkiezingen?’
‘Nee hoor. Als hij geld nodig heeft, dan haalt hij dat gewoon uit de muur.’ Ik merk dat daar toch wat toelichting bij moet. ‘Er zit een robot in die muur ingemetseld. Als je het wachtwoord kent, dan geeft die geld.’
In het dorp denkt men dat Nederlanders lui zijn. Ze werken niet, ze stelen en liggen de hele dag in een hangmat. En ze krijgen allemaal steun. Ik probeer een ander beeld te geven. Maar dat lukt me niet erg. Bruggen die open gaan, muren die geld uitdelen als je simsalabim zegt. Wie te fantastische verhalen opdist, raakt zijn publiek kwijt. We gaan maar robots tekenen, de jongetjes en ik. Mijn eerste tekening van een afwasmachine vinden ze niet mooi. Dus teken ik maar een normalere afwasrobot, bestuurd door een Hollandse huisvrouw. Het klopt niet helemaal, maar ik vind het toch beter lijken dan die terminators die de jongetjes tekenen.