Franse markt met Surinaamse slag
Zaterdagochtend. De markt in St. Laurent-du-Maroni, het grensdorpje aan de Franse kant van de Marowijne-rivier, gonst van bedrijvigheid. De kraampjes vormen met hun parasols een gezamenlijk dak boven het markt-pleintje. De stalletjes liggen volgestapeld met bacoven, kouseband en andere groente- en fruitsoorten, terwijl in de looppaden vanonder jassen sloffen Morello worden verkocht. Inderdaad: bacoven, kouseband en Morello, de markt in Frans-Guyana wordt namelijk grotendeels bevolkt door Surinamers.
Rachelle is één van deze Surinamers. De vijftienjarige heeft uit twee kratjes en een houten plaatje een tafeltje geknutseld. Ze stapelt haar tomaten piramidevormig in plastic bakjes. Het weer zit niet mee vandaag, het miezert de hele ochtend al, met af en toe een flink buitje er doorheen. Om haar lange zwarte haren te beschermen tegen de nattigheid, heeft ze een roze plastic zakje over haar hoofd gebonden. Als de regenbui weer aanzwelt, schuilt ze even bij het kraampje naast haar.
“Mijn moeder en broer staan ook ergens op de markt”, vertelt ze. “We komen twee keer per week vanuit Paramaribo hierheen om onze spullen te verkopen. Hier levert het minstens dubbel zo veel op als in Suriname, dus vandaar. Op een dag verdien ik ongeveer honderd euro, maar daar gaan alle kosten nog wel vanaf. Het vervoer bijvoorbeeld, en de waren, die kweken we niet zelf. Eigenlijk mag het niet wat we doen, we hebben geen vergunning. Soms controleert de Franse politie daar wel op, dan worden al onze spullen afgepakt en moeten we terug naar Suriname.”
Steun
Verderop staat de in Ajax-shirt geklede Enrico samen met zijn familie achter een kraampje met onder meer pompoen, gember en Chinese tajer. De Surinamer woont al meer dan twintig jaar in het buurland. “In 1986 zijn we de rivier over gevlucht vanwege de binnenlandse oorlog. Daarvoor woonden we in Moengotapoe. We zouden best terug willen, maar dat is moeilijk. We hebben hier inmiddels een heel nieuw bestaan opgebouwd. Bovendien wil onze dochter volgend jaar gaan studeren in Parijs. Dat kost geld, geld dat we in Suriname niet kunnen verdienen.
Van dit werk worden we ook niet rijk, maar de Franse regering komt ons tegemoet. Dankzij die steun kunnen we wel overleven. In Suriname kun je alle kantoren langs gaan, uiteindelijk krijg je nog niks.” De buitenmuur van een Chinese supermarkt hangt vol kleding. Drie Creoolse vrouwen zitten op emmers en kratjes onder een afdakje, buiten het bereik van de regen.
Stroop
Juliana is één van de vrouwen. Ze heeft een rieten mandje voor zich vol knoflook, ui, thee, suiker en stroop. “Dat hebben we eerder deze week gekocht bij de Combé Markt in Paramaribo”, vertelt ze. “Daar doen we inkopen, en die spullen verkopen we dan hier in Saint Laurent.”
“De markt is op woensdag en zaterdag, maar wij blijven meestal wel de hele week om op straat te verkopen. Dat mag natuurlijk niet, dus zijn we goed op onze hoede voor de politie. Als we zien dat er een politieauto aan komt rijden maken we dat we wegkomen. We schuilen in een straatje of verstoppen ons achter een auto.”
Het water gutst inmiddels de straten op maar Juliana blijft onverstoord doorvertellen: “Ik heb thuis tien kinderen, dus ik moet wat doen om aan geld te komen. In Paramaribo is niet genoeg werk en op deze manier kan ik net genoeg verdienen om rond te komen. Ik slaap hier bij kennissen. Ook Surinamers, maar zij hebben een verblijfsvergunning. Ik vind het jammer dat ik mijn kinderen op deze manier niet vaker kan zien, maar dat ze te eten hebben is belangrijker.”
Leuk
Rond één uur wordt de markt geleidelijk aan afgebroken. Het dak boven het pleintje verdwijnt stukje bij beetje, de lucht is opgeklaard. De grond ligt vol platgetrapte rambutan, lege blikjes en kapotte bananen. Losse planken worden in busjes gedragen, en een jongetje met een bril loopt nog snel rondjes om te proberen van zijn zakje gedroogde vis af te komen.
Het geïmproviseerde stalletje van Rachelle ligt nog redelijk vol. “Wat over is nemen we weer naar huis”, zegt ze. “Dan kunnen we dat woensdag nog een keer proberen te verkopen. Maar het was een goede dag hoor, ik heb aardig wat verkocht. Het werk is ook best leuk. Het is wel gezellig, maar ik zou het niet voor altijd willen blijven doen. Ik wil politieagent worden. Als ik vrouwen zie lopen in een politieoutfit, vind ik dat er erg mooi uitzien. Maar ik zou nooit spullen afpakken zoals ze soms bij ons doen. Dat is tegen mijn principes.”