Weerbarstige wortels
Stichting brengt Surinaamse stamboomonderzoekers bij elkaar
De verhalen van haar grootmoeder en een oude familiefoto zetten Gerda Doelwijt aan tot een speurtocht naar haar wortels. Tien jaar later hebben zij en haar man niet alleen vele generaties voorouders blootgelegd, maar kijken ze ook met trots terug op de eerste bestaansjaren van de Stichting voor Surinaamse Genealogie. “Surinamers zijn vaak heel erg gerelateerd.”
“Het gaat vooral om het gevoel dat je weet waar je vandaan komt”, legt Gerda Doelwijt, amateur-genealoog, uit. Vroeger was genealogie vooral een zaak van adellijke lieden, die aan wilden tonen dat ze aanspraak maakten op het een of andere wapen. Nu speelt dat veel minder, denkt haar echtgenoot Pieter Bol, bestuurslid van de Stichting voor Surinaamse Genealogie. “Er werd toen heel wat bij elkaar gelogen en bedrogen. Beroepsgenealogen konden er zelfs hun brood mee verdienen. Tegenwoordig wordt genealogie nog wel eens toegepast om eigendomsrecht op grond of boedel aan te tonen, of om overgeërfde ziekten te traceren. Maar het is vooral een stukje identiteit. Je wilt gewoon weten hoe het zit.”
Zelf vroeg Doelwijt zich altijd al af of die andere Doelwijts in Suriname familie van haar waren. “Ik ben opgegroeid in Paramaribo, aan de Gravenstraat. Paramaribo was toen nog heel klein en in een straal van een paar straten kwam ik her en der altijd andere Doelwijts tegen.” Familie? “De ene keer zeiden de ouderen van wel en de andere keer van niet. Het is zo’n aparte naam, ik wilde het altijd al eens gaan uitzoeken.”
Toen ze ontdekte dat haar naamgenoten precies dezelfde foto van een marktkoopvrouw met anisa op in hun bezit hadden, kwam het onderzoek pas echt op gang. Doelwijt: “Beide familietakken zaten met dezelfde vraag. Pas nadat ik een familieboekje van die anderen onder ogen had gekregen, kwamen we erachter dat we dezelfde voorouders hadden.” Gesprekken met familie en bekenden van haar ouders hielpen haar verder op weg: “De vrouw op de foto bleek onze gezamenlijke overgrootmoeder te zijn, Albertina Hermina Doelwijt, ook bekend als Misi Bethania. Ze was geboren in 1847 op de plantage Molhoop aan de Cottica en tot haar zestiende slavin geweest. De overgrootvaders verschilden wel, maar direct na de slaventijd waren het vooral de vrouwen die hun naam doorgaven aan de kinderen. Zo vielen de eerste puzzelstukjes op hun plaats.”
Plafond
Al snel stuitten Doelwijt en Bol op problemen. Archieven bleken hermetisch gesloten, voor sommige gegevens moest je aan de andere kant van de wereld zijn en het slavenverleden bleek nog erg gevoelig te liggen. Bol: “Over de tijd na 1863 –het jaar van de emancipatie- kun je veel achterhalen. De problemen beginnen pas echt als je verder terug de geschiedenis in gaat. Slaven kregen pas in 1863 een achternaam. Als slaven voor die tijd al geregistreerd werden, was dat alleen met hun voornaam.” Een niet openbaar emancipatieregister maakte dat veel mensen hun zoektocht al snel moesten staken. Bol: “Dat register bevat zo’n 30.000 namen, maar het was heel moeilijk om daar inzage in te krijgen. Zo had je meteen het plafond bereikt.”
Lastig was bovendien dat de ene helft van de archieven in Nederland was opgeslagen, terwijl de andere helft zich in Suriname bevond. De meeste mensen die hun Surinaamse stamboom willen uitzoeken, wonen volgens Bol juist in Nederland: “Die drang om genealogisch onderzoek te doen, leeft veel meer in Nederland. Vaak raken geëmigreerde mensen op een bepaalde leeftijd geïnteresseerd in hun wortels. Ze gaan dan om zich heen kijken en ontdekken dat veel familieleden die hun daar over zouden kunnen vertellen al overleden zijn. Als ze het dan met gesloten of onbereikbare archieven moeten doen, wordt het werk al snel gestaakt.”
Het kon dan ook bijna niet anders dat een groep Surinaamse stamboomonderzoekers zich op den duur zou gaan organiseren. Het idee werd eind jaren ’90 geboren in het Nationaal Archief in Den Haag. Bol: “In het archief kwam een aantal mensen elkaar steeds tegen, omdat ze met dezelfde stukken bezig waren. Bovendien: Surinamers vallen op. Omdat ze vaak met dezelfde problemen te maken kregen, besloten ze de koppen bij elkaar te steken.” Voorzichtig werd de basis gelegd voor een stichting. Die moest niet alleen beginnende onderzoekers op weg helpen, maar bood de onderzoekers ook een forum om informatie uit te wisselen. Doelwijt: “Iedereen weet immers wel iets. En Suriname is een kleine gemeenschap: als je een vertakking bent tegengekomen, kunnen anderen daar op inhaken.”
Emancipatieregister
Mede dankzij de Stichting voor Surinaamse Genealogie is het archiefwezen inmiddels al een stuk toegankelijker geworden. Een van haar doelstellingen is om er voor te zorgen dat bronnen openbaar worden gemaakt voor onderzoek. Zo werd al snel zaak gemaakt van het emancipatieregister, een van de belangrijkste archieven voor Surinaams stamboomonderzoek. Resultaat: twee vrijwilligers hebben het register drie jaar geleden onafhankelijk van elkaar in boekvorm uitgegeven en het alle gegevens zijn tegenwoordig via de website van het Nederlandse Nationaal Archief raadpleegbaar.
De vraag was aanvankelijk of er voldoende belangstelling voor een stamboomstichting zou zijn. Bol: “We begonnen met een klein groepje mensen. In 2000 hebben we een eerste bijeenkomst georganiseerd. Daar kwamen veel meer mensen op af dan we hadden verwacht. Begin 2001 zijn we toen officieel van start gegaan.” Nu telt de stichting ongeveer driehonderd leden. De meeste daarvan wonen in Nederland, een stuk of vijftien in Suriname en dan nog tien verspreid over de rest van de wereld.
De geschiedenissen die deze mensen sindsdien hebben ontrafeld delen ze met hun verenigingsleden via tijdschrift Wi Rutu. Daar krijgen amateur-genealogen de kans om hun resultaten te presenteren of om de verhalen die ze tijdens hun speurtocht zijn tegengekomen te publiceren. Bol: “In het begin moesten we Wi Rutu voornamelijk zelf volschrijven. Al gauw kwamen er ook andere stukken binnen. Zo hebben we bijvoorbeeld een aantal artikelen over de Chinese naamgeving en de geschiedenis van de Chinese immigratie in Suriname gepubliceerd. Met die namen is ontzettend veel gehaspeld. De oorspronkelijke vorm is nauwelijks te achterhalen, omdat ze heel erg zijn verwesterd. Erg belangrijk om te weten als je een Chinese tak in je familie tegenkomt.”
Vrijgelaten
Terwijl de stichting groeide en steeds meer speurders een hand toereikte, zetten Bol en Doelwijt hun eigen zoektocht voort. Vaders lijn is inmiddels uitgezocht, met als kroon op het werk de presentatie van een familieboek. Doelwijt: “Ik heb tijdens het onderzoek zoveel nieuwe familieleden ontmoet. Hoewel niet iedereen gemakkelijk over het verleden sprak, kwamen op de presentatie heel veel mensen af. Dat vond ik erg leuk om te zien. We zijn nu bezig met het uitzoeken van de stamboom van Thijm, mijn familie van moederskant.”
Het leuke van stamboomonderzoek, vindt het echtpaar, is dat je ook persoonlijke verhalen tegenkomt. Soms komen je voorouders bijna tot leven en met wat geluk vang je een glimp op van een heel ander stukje van de geschiedenis. Bol: “Duidelijk wordt dan bijvoorbeeld dat de verhouding tussen slaaf en meester vaak genuanceerder was dan wordt gezegd. Daarmee bedoel ik niet dat slavernij wel meeviel of dat slaven goed behandeld werden, integendeel. Het was een verwerpelijk systeem waaraan niemand in Suriname zich kon onttrekken. Een voorouder van Gerda bijvoorbeeld was als slaaf geboren. Zijn vader was een Engelse horlogemaker die zijn zoon op een zeker moment vrijliet. Sindsdien ging de zoon als vrij timmerman door het leven en werkte er een compleet team onder hem. Zo heeft hij onder andere de Joodse synagoge aan de Keizerstraat gebouwd. Omdat er echter weinig vrije bouwvakkers rondliepen in die tijd was de enige mogelijkheid om slaven aan te kopen. Zo veranderde hij van een slaaf in een meester.”
Voor Bol vormen dit soort verhalen de belangrijkste inspiratiebron. “Ik was altijd al geïnteresseerd in de geschiedenis van Suriname,” licht Bol toe. Omdat stambomen over mensen gaan, geven ze een extra dimensie aan het verhaal. Het onderzoek raakt zelfs aan belangrijke maatschappelijke vraagstukken. Zo is de roep om herstelbetalingen voor de slavernij helemaal gebaseerd op het idee dat er een scherp onderscheid tussen daders en slachtoffers gemaakt kan worden. Genealogisch onderzoek laat zien dat het niet altijd zo eenvoudig ligt.”
Waar Bol zich in de archieven verdiept, stort Doelwijt zich op het praktische werk. Ze verzamelt oude foto’s, houdt familieaangelegenheden in de gaten en spreekt met zoveel mogelijk mensen. Doelwijt: “Als ik eerder met mijn zoektocht was begonnen, had ik de helft van het werk niet hoeven doen. Er zijn in die jaren zoveel familieleden overleden die heel veel over mijn voorouders hadden kunnen vertellen.” Want genealogie begint bij jezelf, denkt ze. “Hoe meer mensen van de generaties voor jou nog in leven zijn, hoe beter.”
Zelf heeft ze zich vooral laten inspireren door de verhalen van haar grootmoeder: “Zij vormt de belangrijkste inspiratiebron voor het onderzoek. Jaar in jaar uit vertelde zij verhalen over familie, soms van heel lang geleden. Later kwam ik vaak namen tegen waarvan ik dacht: die naam noemde oma altijd. Die moet ik vasthouden! Dankzij haar verhalen is het onderzoek eigenlijk begonnen. Alles valt nu op zijn plaats.”
Inge van der Hoeve