Naar het verre oosten
Voor haar huisje in Njoeng Kampoe, aan de Franse oever van de Marowijne, zit oma Gadoe tevreden voor zich uit te kijken. Naast haar niet alleen een kooi met een papegaai, maar ook een nieuwe wasmachine. En door de open deur kun je zien dat de vloeren van het huis bedekt zijn met kleurige, glimmende tegels. Voor de veranda spelen kindertjes met een aapje. Zij zijn hier geboren, maar de volwassenen komen uit Suriname. Het leven in Frans Guyana lijkt zo slecht nog niet.
Een dag eerder zijn we vanuit Albina met een korjaal stroomopwaarts vertrokken. Het reisgezelschap voor deze door Blue Frog Travel georganiseerde trip bestaat uit een Nederlands gezin, een Nederlandse vrouw met Surinaamse roots, gids John Lante, kok Nikita, een stuurman, een bootsjongen en Parbode. We gaan drie dagen lang een stuk Marowijne verkennen, tot de Arminavallen. In Paramaribo hebben ze ons al verteld dat we niet hoeven te rekenen op luxe: het wordt slapen in hangmatten en je wassen in de rivier.
Onverwacht krijgen we al meteen kans de Surinaamse oever te bezoeken: onze korjaal heeft motorpech. We gaan aan land bij een paar huisjes, een winkeltje en de onvermijdelijke rastaman. Voor de reparatie van de Yamaha-motor is een duur nieuw onderdeel nodig, of een stuk van een Fernandes-fles, zegt de opgetrommelde monteur. We hebben alleen maar een Desha-fles.
Verlaten
Als we onze tocht over de rivier toch kunnen vervolgen, wijst John Lante dat de Surinaamse kant bijna onbewoond is, terwijl de Franse zijde bezaaid is met stenen huisjes. “Vroeger was dat heel anders: toen zag je overal langs de Surinaamse oever van Albina tot aan de Arminavallen dorpjes van Marrons en van Indianen. Tijdens de binnenlandse oorlog vluchtten de bewoners naar de veilige overkant. Sommigen zijn na het akkoord van Kourou weer teruggekomen, maar de meesten bleven daar,” zegt Lante. Hij komt zelf uit Drietabbetje en herinnert zich nog hoe levendig Bigiston bijvoorbeeld vroeger was. “Jullie zullen zien dat daar nu niet veel meer van over is.”
Wij slaan ons kamp op bij Njoeng Kampoe. Een afdak voor boven de hangmatten, een keetje voor Nikita’s keukenspullen, een wc-tje met een emmer ernaast. Basic, dus. En overal bloemen, vogels en een heerlijk uitzicht op de langsstromende rivier. Aan de overkant ligt Suriname er verlaten bij.
Boven de deur van het eerste huis dat we zien in Njoeng Kampoe staat in het Nederlands: “De Heer is mijn herder.” Even verderop zien we een moeder en haar zoon kwak maken van cassave. Samen roeren ze in de enorme pan. Ze maken minder dan vroeger, zegt de moeder, want tegenwoordig krijgen de kinderen voor 1 euro een uitgebreide lunch op school. En de klas gaat pas om 17.00 uur uit. Daarna brengt de schoolbus, over het water, het kroost weer thuis. De Franse kinderbijslag is ongeveer 425 euro voor een gezin met vier kinderen.
Sommige huizen in het dorp zijn van steen, andere van hout. Opvallend zijn de hardhouten, fraai bewerkte deuren. Zouden we thuis ook wel willen hebben. Op een boomstronk zit een groepje Braziliaanse goudzoekers wat te eten. “Tudo bem?” “Sim, tudo bem, obrigado.”
Bretagne
Bij de Arminavallen, die vanwege de hoge waterstand meer lijken op een stroomversnelling, eten en zwemmen we wat. We ontmoeten een groepje gendarmes op verlof. Hun gids, Surinamer uit Frans Guyana, schept op dat zo’n tripje hem wel 700 euro oplevert. Terwijl hij nog een slok rum neemt, staren de Fransen in het water.
Apatou, de grootste plaats in de omgeving, ligt er mooi bij. De straten zijn verhard, er is continu stroom, door de huizen, de school en het postkantoor waan je je in Bretagne. Binnenkort wordt de weg naar St. Laurent doorgetrokken. Vòòr de binnenlandse oorlog in Suriname was Apatou een gehucht. Nu kun je er met Nederlands terecht in de winkel. Het is de vraag of je dat wel wilt: een djogo kost 3,50 euro, exclusief een euro statiegeld. Veel inwoners werken bij de overheid. Ieder huis heeft verplicht een eigen vuilniston, die regelmatig geleegd wordt. Onze Surinaams-Nederlandse reisgenote verzucht: “Het lijkt hier op Moengo vroeger, toen Moengo nog Moengo was…”
Terug in ons kamp ontmoeten we meneer John, Surinamer, landbouwer in Njoeng Kampoe. Onder de naam Atwiti vertaalt hij in zijn vrije tijd de Bijbel in het Aucaans. Hij woont hier nu 22 jaar, met zijn moeder. Oorspronkelijk komen ze uit Bigiston. “Ik wil best weer terug,” zegt hij, “om Suriname op te bouwen. Maar dan moet de politiek veranderen en moet er meer werk komen.” Hier verdient hij in euro’s en zijn moeder ontvangt haar pensioen in dezelfde harde munt. Meneer John spreekt een beetje Frans. De Guyanezen hebben hem altijd vriendelijk behandeld: “Ik voel me hier welkom.”
Toch heeft het leven in Frans Guyana een groot nadeel, zegt meneer John: het is er erg duur. En hij zou willen dat Njoeng Kampoe ook 24 uur per dag stroom zou hebben, net als Apatou. Als de weg doorgetrokken is, dan zal dat gebeuren en komen er ook vaste telefoonlijnen.
Bigiston
Op onze terugreis naar Albina doen we Bigiston aan, een dorp waar zowel Marrons als Inheemsen leven. Aan de rivier staat het gemeenschapshuis, een geschenk van Nederland. Aan de ene kant van het huis het voetbalveld, waar teams van beide kanten van de rivier elkaar regelmatig treffen, aan de andere kant waait fier de Surinaamse vierkleur.
Bigiston was vroeger veel drukbevolkter dan nu, zegt John Lante. En hoewel een bezoek op een hete zondagmiddag misschien geen goede graadmeter is, ben je sterk geneigd hem te geloven. Als je goed kijkt, zie je een enkele man in een hangmat, twee vrouwen verkopen souvenirs. We kopen een cassavepers, altijd handig.
Terwijl we inschepen voor onze laatste etappe naar Albina, vertelt het Nederlandse gezin Piena-Troost tevreden te zijn over de trip: “De voorzieningen waren primitief, maar dat was tevoren verteld. We hebben lekker gezwommen en gegeten en de gids weet veel. Het interessantst vonden we het contrast tussen de twee oevers van de Marowijne. Dat er aan de overkant zo veel Surinamers wonen, dat wisten we niet.” Volgens John Lante weten veel Surinamers dat ook niet…
Blue Frog Travel
“De blauwe kikker is opvallend, reislustig, Surinaams en uniek in de wereld”, zegt Stephan Esajas van Blue Frog Travel. “En wij ook, vandaar de naam.” Sinds vier jaar organiseert Esajas met partner Margot Fonteijne en een groep medewerkers avontuurlijke reizen naar het binnenland. Hij ziet een trend waar Blue Frog handig op inspeelt: “Vroeger was het ‘hoe dieper hoe beter’. En inderdaad, wij organiseren ook trips naar de Raleighvallen en het Lelygebergte. Maar daarnaast komt er steeds meer behoefte aan goedkopere, avontuurlijke tochten, voor nieuwe groepen toeristen.”
Blue Frog runt ook een bureau voor stagiairs en vrijwilligers. En die willen na het werk best wel eens op reis, met een beperkt budget. “Dat zijn makkelijke gasten,” zegt Esajas. “Ze hebben de tijd, waardoor we zo kunnen plannen dat de groepen precies vol komen. En ze zijn niet bang voor avontuur.” Volgens Esajas zitten de goedkopere guesthouses in Paramaribo steeds voller en geldt dat niet voor de duurdere hotels. Een andere aanwijzing voor een veranderende markt.
De markt voor avontuurlijke, goedkopere trips groeit ook om andere redenen: “De hogere benzineprijzen zorgen ervoor dat reizen diep het binnenland in relatief duurder worden. Het loont om andere, nog onbekende bestemmingen te ontwikkelen waarvoor je niet ver hoeft te vliegen of varen.”
Toch zijn het niet alleen de jonge toeristen met een laag budget die op Blue Frog Travel afkomen. “Mensen die een lange dure tocht hebben gemaakt, willen daarna nog wel iets anders, ook al komt de bodem van hun portemonnee in zicht.”
Basic reizen stelt sommige reizigers toch nog voor verrassingen. Esajas: “Onlangs vroeg een groepje uit Curaçao midden in het bos om een stopcontact voor hun föhn…”