Onderkantbewoners
Junks, dealers, hosselaars, zwervers: het straatbeeld van Suriname wordt in sommige buurten bepaald door mensen die tot de onderkant van de samenleving worden gerekend. Maar hoe voelt het om zo te leven? Parbode volgt één dag een onderkantbewoner. Deze maand: Patricia, commercieel sekswerkster.
Het is een bizarre wereld met veelal ruw vrouwvolk. Getekend door het leven en de drugs, gehard door miljoenen teleurstellingen. Soms vraag je je af wat commerciële sekswerksters nog op straat doen. De meesten hebben hun jonge jaren al lang geleden achter zich gelaten, zijn uitgemergeld tot op het bot en ogenschijnlijk doodziek. Toch trekken ze er iedere avond weer op uit, op zoek naar een man die voor slappe seks wil betalen.
De prijs is afhankelijk van de leeftijd en schoonheid van de dame in kwestie. Wandelende fossielen met nauwelijks een tand in hun mond en zweren over hun hele lichaam, brengen hooguit 10 srd in rekening, de mooiste exemplaren verlangen al vijftig srd. Patricia zit een beetje tussen die twee categorieën in, ook qua prijs getuige de dertig srd die ze rekent. De glans is er een beetje af, ze oogt vermoeid en kijkt wat gedrogeerd uit haar ogen. Maar haar uiterlijk schrikt een gezonde man niet af.
“Waarom zou je over wat ik doe willen schrijven? Wat wil je eigenlijk van mij?” De eerste ontmoeting met Patricia (32) verloopt nogal moeizaam. Ik begrijp het wel: je gaat ook niet naar een schoenenwinkel om kaas te kopen of andersom. Dus een commercieel sekswerkster inhuren voor een goed gesprek is op zijn zachtst gezegd vreemd. Dat vonden minstens tien andere collega’s van haar ook, dus ving de schrijver dezes bot. En werd als perverse gluiperd verstoten. Soms zelfs gillend, met vervaarlijk uitziende pooiers die uit het niet kwamen opdagen tot gevolg. Met een motjo praat je immers niet, daar heb je seks mee.
Patricia wil in eerste instantie wel in de auto stappen, na vooruitbetaling van dertig srd. Ook als ik haar vertel dat ik een verhaal wil, geen seks. Maar helemaal gerust is ze niet. Pas nadat ik haar ter hoogte van de Waterkant nog een paar srd geef om een portie en soft te kopen, heb ik haar vertrouwen een beetje gewonnen. Het wisselgeld krijg ik overigens niet terug.
“Je wilt dus over mijn leven weten no? Dat is simpel, sinds ik zeventien ben, pik ik mannen op van straat. Niet omdat ik dat zo graag wil, maar omdat het een way of living is.” Ze kijkt heel even afwezig mijn kant op, om vervolgens door het autoraam naar buiten te turen. “Je weet dat ze ons motjo’s noemen. Ik vind dat een scheldnaam, maar als anderen dat zo willen dan moet dat maar. Ik weet dat ik goed werk doe, dat veel andere vrouwen niet willen doen. En ik verdien er genoeg geld mee om mijn twee kinderen te onderhouden.
Mijn moeder werkte ook op straat, dus ik ben er eigenlijk mee opgegroeid. Ze heeft altijd gezegd dat ze zo’n leven voor mij en mijn zus niet wilde. Mijn zus is ook gaan leren en heeft nu een baan, met mij is het anders afgelopen. Je weet hoe dat gaat: slecht op school, het ene vriendje na het andere, begonnen met drugs en steeds meer geld nodig hebben. Tja, toen was de keuze snel gemaakt, ik had mijn moeder toch als voorbeeld? Het was de eerste keer ook helemaal niet moeilijk, ik had al seks met jongens gehad en vond daar niets vies aan, het was juist lekker. Nu doe ik hetzelfde en ik verdien er nog geld mee ook!”
Op de vraag of ze het nu nog steeds ‘lekker’ vindt volgt niet gelijk een antwoord. Ze draait eerst een blakajonko en staart een tijdje voor zich uit. Ik herhaal de vraag. “Niet direct”, antwoordt ze vaag. Om een paar tellen later te vervolgen: “Soms wel, maar meestal voel ik niets. Het is gewoon werk. Er zitten hele vieze mannen tussen. Dan ga ik gewoon liggen en laat ze hun ding doen. Als ze klaar zijn ben ik blij. Maar er zitten ook aardige mensen tussen hoor. Zo komt elke maand een bekende politicus die speciaal naar mij zoekt en soms andere politici. Ik ga je geen namen zeggen, maar als ik ze een paar dagen later op televisie hoor praten over normen en waarden, vraag ik mij wel af of hun vrouw weet dat ze mij opzoeken.
“Nee, ik ga je niet vertellen hoe ze heten. Wij vrouwen die op straat werken hebben een beroepsgeheim. Zoals artsen dat hebben. Heb ik vanavond seks met je en kom ik je morgen met je vrouw en kinderen tegen in de stad, dan doe ik net alsof ik je niet ken. Moet ook wel, anders heb jij een probleem thuis en kom je nooit meer bij me. En dat kost mij geld.” Patricia zegt dat er veel is veranderd in de vijftien jaar die zij op straat loopt. “Toen ik als jong meisje begon, zag je bijna alleen Surinaamse meiden, nu zijn het vooral Brazilianen en Guyanezen. Heel veel Guyanezen. Mijn eerste werkgebied was de Wulfinghstraat, maar daar kwamen later de travestieten, die hebben die omgeving overgenomen. Toen ben ik naar de Watermolenstraat gegaan. Maar dat werd te gevaarlijk. Daar lopen echt bitches, die willen geen concurrentie. “Nu zoek ik mijn klanten vooral in de buurt van Bloemendaal en Charlesburg. Het zijn vooral vaste klanten die mij weten te vinden. Met sommigen, die ik vertrouw, ga ik wel mee naar huis, maar meestal doen we het op de begraafplaats bij Bloemendaal, je weet wel, in dat hokje van de taxichauffeurs. Het is daar ’s nachts veilig, iedereen in de buurt kent me en niemand valt me lastig. Mensen weten wat ik daar doe en hoe ik leef. Wat anderen daarvan denken interesseert mij niets.
Niemand heeft daar eigenlijk respect voor mij, maar ze weten dat ze geen problemen met mij krijgen.”
Als we terugrijden richting haar ‘standplaats’ bij Bloemendaal zegt Patricia na minutenlang zwijgen opeens: “Weet je, ik heb nog nooit iemand gehad die was geïnteresseerd in mijn leven. Daarom ben ik met je meegegaan, ik hoopte dat iemand naar me wil luisteren. Ik ben voor veel mensen dan wel een motjo, maar ik ben niet slecht.”