De krasse pater
Hij is inmiddels 82 jaar. Maar uitgeblust is pater Moesai nog lang niet. Hij leefde in eenvoud, in dienst van God en het katholiek bisdom. En de pater heeft nog altijd grootse plannen: op de restanten van het vroegere internaat in Groningen wil hij een nieuw tehuis opzetten.
Of we willen aanschuiven aan het tafeltje. Om ons heen hoge stonfutu, waartussen in het halfdonker een lessenaartje, stoelen van verschillende leeftijden, stapels onduidelijke spullen. Pater Moesai, 82 jaar oud, zit tegenover ons in zijn grijs roze werktoog: hier is niets wat neigt naar luxe. Pater vertelt…
“Ik ben geboren in een pinahut, sliep op een aangestampte vloer op een jutezak. Mijn vader, een religieus man, ontstak om zes uur ’s avonds de kokolampu en ging dan voor in gebed, de kinderen in lotus houding. Wat groter stapte ik, voor ik naar school ging, eerst de kathedraal binnen om de mis te volgen. In mijn gezin leefden hindoeïsme en katholicisme vredig naast elkaar.”
Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze man de eerste Hindostaanse priester werd van Suriname. In Nederland mocht hij voor priester leren. Hij wilde na zijn opleiding naar India om meer te leren over de Hindostaanse leefgemeenschappen. Maar in India kwam hij niet in contact met die wereld en ging een jaar later naar Suriname, waar hij aangesteld werd in de parochie van de Drie Koningenkerk.
Internaat
Deze kerk, in de Verlengde Mahonie-laan, was het centrum van de katholieke missie voor Hindostanen. Aan deze kerk was ook een internaat verbonden, gesplitst in het in 1910 opgezette Rajpur voor de jongens, en Ranipur (1919) voor de meisjes. Katholieke Hindostaanse kinderen uit de districten konden hier terecht om zo de scholen in de stad te bezoeken. In de districten waren toentertijd nauwelijks scholen. Aanvankelijk was het internaat gratis en alleen voor katholieke kinderen, vanaf 1950 stond het echter open voor alle gezindten en moest er ook kostgeld worden betaald.
Moesai: “Meisjes waarvan de ouders het niet konden betalen, konden na de lagere school een gedegen huishoudelijke opleiding krijgen in het internaat, ze waren dan tegelijkertijd in dienst van de huishouding. Eenmaal volwassen hadden deze vrouwen een goede reputatie op de huwelijksmarkt en menig man dong naar hun hand.” Natuurlijk zagen de paters deze dames het liefst trouwen met katholieke jongemannen en samen katholieke gezinnen stichten. Aan de Nyssenweg, in de buurt waar Hilly’s kippenfarm nu is, kon een getrouwd stel een stuk grond met een huis krijgen. In ruil werkten ze er voor de paters die daar een landbouwareaal hadden.
Directeur
Toen pater Moesai aangesteld werd in de Driekoningenkerk, kreeg hij aanvankelijk ‘de zielenzorg’ van zijn parochianen als taak. Dat hield veel huis- en ziekenbezoeken in. In 1964 werd hem door de bisschop opgedragen de leiding van het internaat over te nemen. “De toenmalige algemeen directeur kon het namelijk niet zo goed vinden met de zusters. En ook de zusters konden het niet zo goed vinden met deze directeur, ze dreigden zelfs met massaal ontslag.”
Hoewel de pater niet voor dit werk was opgeleid, was het werk hem wel toevertrouwd. Pater Moesai: “Ik kon goed voor orde en discipline zorgen. Vele nieuwe kinderen meldden zich toen aan en in allerlei hoeken en gaten werden slaapplaatsen gecreëerd. Het internaat bloeide op en de zusters wilden niet meer weg.”
Toen alles weer goed ging, één jaar en negen maanden later, wilde de Nederlandse priester, nog steeds de algemeen directeur van het centrum, weer het gezag overnemen over het internaat, en hij kreeg zijn zin. De bisschop ontsloeg Pater Moesai uit zijn functie en de Nederlander kreeg weer bonje met de zusters. Hij wilde niet meer dat de zusters kookten voor het jongensinternaat, het jongensinternaat moest een eigen keuken hebben en ook een eigen lingerieafdeling. Maar de leiding hebben over al die huishoudelijke taken is geen sinecure. Aardappelen werden niet op tijd besteld of weggedragen, dan was er weer geen brood. Uiteindelijk kon de Nederlander het niet bolwerken en moest zes maanden later overspannen een stap terug doen. Het internaat sloot overigens in 1976.
Groningen
Pater Moesai was inmiddels overgeplaatst naar Groningen, met als taak daar een nieuw kindertehuis op te zetten. Een tehuis bestemd voor de echte arme kinderen die niet meer op Rajpur terechtkonden want daar moest je inmiddels betalen. In Groningen vond pater De Korte dat pater Moesai maar aan de overkant van de rivier moest gaan beginnen met zijn tehuis, want De Korte was imker en zijn bijen zouden door al het lawaai onrustig worden. Pater Moesai vertrok echter niet naar de overkant, onverstoord stopte hij de eerste negen kinderen in het patershuis. Er kwamen er steeds meer bij en toen het aantal kinderen bleef groeien, uiteindelijk tot tachtig, was pater De Korte allang vertrokken. Pater Moesai had met ontwikkelingsgelden en ook een deel zelf bijeen vergaard geld een nieuw onderdak voor de kinderen kunnen laten bouwen.
Pater Moesai vertelt met een glimlach hoeveel plezier hij had in het werk. Het fascineerde hem, kinderen van verschillende culturen te leren respect voor elkaars gebruiken te hebben. Inmiddels had het tehuis dan ook niet meer alleen Hindostaanse, maar ook inheemse en creoolse kinderen.
Opnieuw
De pater had twintig jaar de leiding over het huis toen voor een tweede keer vanuit het bisschopshuis werd besloten dat hij zijn plaats als directeur aan een ander, een Nederlander, moest afstaan. “In zulke beslissingen werd je niet gekend, je had niets te willen, je moest gehoorzamen. En ik gehoorzaamde, een tweede keer. Toen de nieuwe directeur kwam vroeg hij of ik ook maar van het terrein weg wilde gaan naar een minimaal onderkomen naast een winkeltje in het dorp. Hij kon tenslotte geen pottenkijkers gebruiken.”
Deze Nederlander bleek echter een drugsverslaafde en een dronkeman te zijn. Kinderen vonden hem soms apelazarus op straat, hangend om een paal, en brachten hem in beschonken toestand maar weer naar huis. “Met zo’n man was er geen goede leiding en kwamen slechte krachten bovendrijven in het tehuis: één van de oudere jongens werd door deze directeur aangesteld om de leiding over de kinderen te nemen, maar hij begon ze te terroriseren”, vertelt pater Moesai.
Het nam uiteindelijk zo’n ernstige vorm aan dat de jongeman door het internaatsbestuur werd gesommeerd het tehuis te verlaten. De jongeman wilde echter niet gaan, hij dreigde: ‘als ik hier niet mag blijven zal ik zorgen dat niemand hier kan blijven.’ Na ongeveer twee maanden voegde hij de daad bij het woord. Hij stak in de nacht, terwijl de kinderen sliepen, het tehuis in brand. Het vuur had hij aangestoken op drie plaatsen: bij de lingerieafdeling waar brandbare kleren lagen, bij de oliën en vetten in de keuken en bij de houtopslag.
Brand
Het tehuis stond al heel gauw in lichterlaaie. Mensen uit de buurt kwamen aansnellen en haalden zo snel als ze konden de kinderen uit het brandende huis. Toen kwam zuster An en zag tot haar verbijstering dat alle meisjes nog binnen waren. Ze heeft dertig meisjes gered van een wisse dood. Een meisje, dat slaperig weer was teruggekeerd naar haar bed, wilde zuster An van de Broek ook nog terughalen, maar de brand was al te fel. Ze moest met geweld worden tegengehouden. Toen ze de kinderen hadden geteld bleken ook twee jongetjes er niet meer te zijn; ze waren levend verbrand.
Op dat moment zat de dronken directeur voor het tehuis, op zijn knieën. Hij riep met verheven armen naar de hemel: ‘O God, waarom moet mij dit overkomen?’ De directeur keerde ongestraft naar Nederland en de jongeman ging de gevangenis in. De overgebleven kinderen werden weer ondergebracht in het patershuis en pater Moesai kreeg opnieuw de leiding, ditmaal voor een periode van drie jaar. En toen het tehuis op orde was, ontnam de bisschop hem voor de derde keer de leiding; weer moest hij plaats maken voor een Nederlander. Deze nieuwe directeur moest echter al na een jaar worden weggestuurd, ook ongestraft, wegens pedofilie. De kokkin heeft het tehuis gerund tot de grote vakantie en toen is het definitief gesloten.
Heden
Pater Moesai wil nu, twintig jaar na de brand, op de oude resten van het afgebrande internaat een nieuw tehuis opzetten. Eigenlijk zou een hele groep mensen het tehuis opzetten maar ze hebben zich allemaal teruggetrokken toen het werk echt begon. Hij wordt nu bijgestaan door zuster Corry, ook al flink op leeftijd en door de zusters van Mates Miseriendiae, de ‘moeders van barmhartigheid’. De naam van het huis zal dan ook straks, ter ere van deze zusters ‘Miserecordia’ luiden, Huis van Barmhartigheid.
Een jaar geleden is de bouw begonnen. Beneden is een grote zaal, 12 bij 25 meter. De ruimte boven is om te slapen, maar de kamers zijn nog niet helemaal klaar, toiletten en douches moeten worden geplaatst. Pater Moesai is te oud om het tehuis te runnen maar niet om groepen te ontvangen die een goedkope vakantieplaats zoeken, zoals padvinders, weeskinderen en scholieren.
Pater Moesai zelf woont onder de kerk. Helemaal boven, op vier hoog in het patershuis, woont Pater Waldy. Een middag praten met de twee heren is indrukwekkend vanwege de eenvoud van hun leven. Geen enkele vorm van luxe hebben ze zichzelf toebedeeld en in plaats van dat ze rustig van hun oude dag genieten, zetten ze zich nog steeds volledig in voor hun medemens.
Ze doen daarnaast ook nog steeds het parochiewerk. Pater Moesai heeft de parochie van Groningen onder zijn hoede en pater Waldy reist regelmatig naar zijn tweeling-priesterbroer richting Nickerie om daar missen voor te dragen. Ze zullen wel moeten, in de katholieke kerk is immers een gebrek aan priesters.
De paters zijn bij de tijd. Ze houden het nieuws bij, kijken naar het Nederlandse journaal, en maken eigen radioprogramma’s. En waar de pater is, zijn de honden en de poezen. Pater zorgt voor ze als een herder voor zijn schapen. Vroeger was de pater er ook zo voor zijn internaatskinderen. Liefdevol, met een duidelijke discipline, een plekje biedend voor iedereen die het nodig had. Hij houdt van zijn honden, ze zijn trouw, dankbaar en roddelen nooit. “Als iedereen zo trouw was aan Jezus als een hond aan zijn baasje, dan zouden we allemaal heiligen zijn”, glimlacht de pater.