De hardleerse overheid
Suriname staat opnieuw een internationale blamage tewachten: er is niets gedaan aan de uitvoering van het Moiwana-vonnis, en wegaan weer voor de bijl bij de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), nu voorhet Boven-Surinamegebied. In het Moiwana-vonnis is de staat Suriname onderandere veroordeeld tot het eerbiedigen en in kaart brengen van degrondenrechten van de binnenlandbewoners, plus een verbod op het uitgeven vanconcessies aan derden tot deze rechten vastliggen. Maar de staat doet niets.Behalve… concessies uitgeven.
Toen in 1964 destuwdam werd gebouwd en het Prof. Van Blommestein meer ontstond, moestenduizenden Marrons uit dat gebied vluchten voor het opkomende water. Een deelvertrok richting Paramaribo, een deel bivakkeert tot vandaag op Brownsweg enzo’n 5.000 mensen zochten het ‘tap sey’; richting de Boven-Surinamerivier, waardorpen als Jaw Jaw, Gunsi en Nieuw-Aurora ontstonden. Inde jaren negentig werden in deze gebieden houtkapconcessies uitgegeven door deregering, waarbij geen rekening gehouden werd met traditionele jacht-, vis- enreligieuze gronden, met rigoureuze kaalkap en drinkwatervervuiling tot gevolg.
Als douceurtje mocht de toenmalige Granman (GrootOpperhoofd) Songo Aboikoni met zijn partners René en Johan Pansa een gebiedaanvragen van 128.000 hectare, onder de bedrijfsnaam SOREJO Mining. Zonder devereiste toestemming van de vertegenwoordigers van de twaalf lo’s (stammen). Delokale bevolking kwam echter in opstand, en in 1998 werd door de twaalf lo’s deVereniging Surinaamse Gezagsdragers opgericht, als tegenwicht voor zowel deregering als de Granman.
Hulp bleef niet lang uit. De internatio-nale juristen FurgesMackay – tevens jurist van de nabestaanden van Moiwana – en David Badilla warenbereid ze met raad en daad bij te staan. Maar verzoeken voor zowel gesprekkenmet de regering als met de Granman werden niet ingewilligd.
Stilzwijgen
Nu verloopt het verhaal verder vrijwel identiek aan dat vande nabestaanden van Moiwana: na een totaal negeren door de Surinaamse staat,namen de juristen contact op met de Internationale Amerikaanse Commissie inzakeMensenrechten. Zij toonden aan dat een lokale Surinaamse rechtsgang geen zinhad. Eerdere zaken, aangespannen door de bewoners van Albina en Pierrekondre,waren immers afgewezen en beroep bij de president leverde een dodelijkstilzwijgen op. De Commissie nam de zaak in behandeling, maar de staat Surinamereageerde niet op uitnodigingen haar standpunt duidelijk te maken, en verscheenook niet op de eerste officiële hoorzitting in Costa Rica. Dit leidde in 2002tot een verbod van de commissie aan de staat Suriname om concessies uit tegeven in het binnenland, tot de OAS in de zaak beslecht had. Een opdracht dieSuriname aan zijn laars lapte.
In juni 2006 werd de zaak toegankelijk verklaard bij de OAS.De regering probeerde als splijtzwam tussen de verschillende groepen op tetreden door de zaak ‘nationaal’ op te lossen – overigens zonder erkenning vande grondenrechten. Maar het mocht niet baten: in december 2006 werd op de GranKrutu van Inheemsen en Marrons te Langa Tabiki besloten dat de binnenlandsebevolking massaal achter de Vereniging van Surinaamse Gezagdragers stond.
Op tweede paasdag 2007 werd door de regering nóg een poginggewaagd de zaak ‘binnenskamers’ op te lossen. Maar wéér wilden ze de grondrechtenniet erkennen. Het werd dus ‘wie niet wil horen, moet maar voelen’, en er zalvonnis gevraagd worden aan de OAS.
Afgelopen 9 en 10 mei waren de laatste pleidooien voor deOAS te Costa Rica.
Hugo Jabini was en is gedurende het hele proces coördinatoren voorlichter. Hij vertelt: “Als eerste is onze hoofdkapitein Once Eduardgehoord. Eerst werd hij ondervraagd door onze advocaat, Furges Mackay envervolgens was de staat Suriname als gedaagde aan de beurt om vragen testellen. Eerst probeerde de tegenpartij de zaak niet ontvankelijk te latenverklaren, en de bevoegdheid van het hof te betwisten, én de bevoegdheid van dehoofdkapitein, vervolgens probeerden ze onze argumenten te ontkrachten door testellen dat de rechten van de Saramaccaners bij wet wel degelijk goed geregeldzijn. Ze probeerden enkelen van ons in diskrediet te brengen omdat éénSaramaccaner wel een concessieheeft en hoe valt dat te rijmen met de stelling dat hij wil opkomen voor de rechtenvan zijn stam… Ze bléven het proberen. Maar dan greep de rechter in en vroeg:‘Als elke Saramaccaner gemeenschapsgrond mag aanvragen, noemt u mij er dan ééndie gemeenschapsgrond heeft?’ Dat konden ze niet, natuurlijk. Ik denk dat westerk staan, je merkte het ook aan de vragen die het hof stelde. Nu mogen ernog schriftelijke vragen worden gesteld tot 6 juni en dan gaat het hof zichberaden.” De uitspraak wordt over zes tot acht maanden tegemoet gezien. Hebbenze een kans: “Mijn intuïtie zegt me van wel en als ik de jurispudentie van deOAS over de afgelopen tien jaar bekijk, dan denk ik dat de grondenrechten tochwel aan ons in eigendom moeten worden afgestaan. Maar of dat ook geldt voor denatuurlijke hulpbronnen die daar te vinden zijn…?” Het is maar te hopen dathet hof de wijsheid heeft om te beseffen dat als de grond van jou is, maar eenander erop mag mijnen, er van dat bezit weinig overblijft: nog steeds wordt erdan kwik in jouw water geloost, nog steeds mag men dan alla dol kappen in jouwoorspronkelijke jacht- en leefgebied. Je gezond verstand zegt: het één kan nietzonder het ander. Het zal er om spannen.