Een Combinatie van Boodschap tot Bulderlach
De populaire volkstoneelgroep A Sa Go (Het Zal Gaan) vierthaar twintigjarig jubileum met haar nog steeds ijzersterke formule: eencombinatie van boodschap en bulderlach. Geen enkel sociaal of maatschappelijkprobleem gaan ze uit de weg; thema’s als tienerzwangerschappen, zelfmoord,drugsverslaving, armoede… maar tijd om een traan weg te pinken heb jenauwelijks; elke twee minuten rolt de gulle lach alweer door de volle zalen. Endat is knap. Ongeslagen koningskoppel is Jerrel Vierklau en oprichtster/voorzitsterJolanda Wassenaar.
Samen metredactiemedewerker Rebekka kijk ik naar de DVD van een wat oudere voorstelling:A Bigi Dobbel Libi in Sranan, een stuk over ‘dobbelen’ en gokverslaving.Rebekka vertaalt het Sranan en zo begrijp ik hóé knap die voorstelling inelkaar zit. Knap van eenvoud, met geen decor en wat plastic stoeltjes plussimpel tafeltje op het toneel. Knap van verhaalopbouw en woordgrappen.Huismoeder Wolly wordt door haar vriendin overgehaald mee te gaan naar hetcasino en hoewel ze met de huishoudportemonnee op weg was naar EBS, Telesur enWaterleidingen om de maandelijkse rekeningen te gaan betalen, kan ze deverleiding niet weerstaan en verdobbelt ze alles in de jackpot. Volgende scène,haar kinderen pinaren en zien scheel van de honger. Als een tante met wat eten uitde warung komt, vallen ze als wolven aan. Dan komt de vader die de hond in depot vindt maar zijn vrouw te vuur en te zwaard tegenover zijn kinderenverdedigt. En als die dan, veel te laat op de avond, thuis komt, beschikt zeover een onuitputtelijke bron van smoezen en smoesjes waar de zaal dan weerdubbel om ligt. De situatie is wrang, maar de vraatzuchtige hebberigheid van dezoon (Max Moesan) is onweerstaanbaar komisch en die boerengeslepenheid van zijnmoeder idem dito. En als je dan het hele verhaal opwaardeert met scabreuzegrapjes: ‘Jíj, hef jij niet de vinger naar mij! Je kan ’s nachts in bed nieteens die vinger naar mij heffen!’ Of haar vriendin (man in travestie) tegeniemand met wie ze ruzie heeft: “Meisje?! Jij noemt mij meisje?!” Trekt de rokkenop: “Kijk hier, als ik voor je openmaak, zal jij me meisje noemen?!” Dan kan deavond niet meer stuk. Jolanda en Jerrel komen bij de redactie voorrijden enworstelen zich half rollend uit de lage sedan; zij een mollig propje, hij eenreusachtige gezette kerel. Moeite met hun lichaamsomvang schijnen ze niet tehebben; een jaar geleden speelden ze nog samen Billy en Betsy Turf, de dikkehoofdpersonen uit de jaren vijftig strip die altijd kattenkwaad uithaalden enbrutaal waren in de klas (brood naar binnen proppen!) zodat ze telkens weer ophet matje werden geroepen door meester Knel. Het publiek ging uit zijn dak ende krant juichte in zijn recensie.
Plankenkoorts
We praten over het verre verleden. Over de volksbuurtenLatour, Menckendam en omstreken waarin in die jaren werkelijk níéts voorjongeren te beleven viel. Jolanda: “Ik speelde al sedert mijn twaalfde, bijtoneelgroep Amba, mijn zus Evelien heeft me destijds erg gemotiveerd om mee tedoen. Maar toen ik de eerste keer het podium opkwam, wist ik helemaal niets tezeggen, geen wóórd kwam er uit, ik stond daar maar, vréselijke plankenkoorts.Vanuit de coulissen stonden ze me druk gebarend aan te moedigen. Uiteindelijkhebben ze me van het toneel gehaald, mijn zus zei: ‘Geef me geen schande!’ en toenik weer opkwam begon ik inderdaad te praten. Maar de tweede voorstelling ginghet opeens zo snel dat ze me niet meer bij konden houden. Daarna was het gedaanmet de plankenkoorts.”
Jerrel moet lachen: “Zoiets is mij ook de eerste keeroverkomen. Het was kerstfeest in het kindertehuis en we moesten ietsvoordragen, een gedichtje. Mijn regel was: ‘Eén kaarsje gaat niet branden enzei aan iedereen dat de duisternis verdween’. En ik stónd daar maar zwetend metmijn armen heen en weer te zwaaien, vanuit de coulissen duwde de directeur zijnhanden naar beneden: wégduiken!!!” Maar dat is allemaal al lang geleden.
Jolanda: “Toen Amba werd opgeheven, miste ik het acteren.Want ik denk dat toneelspelen al in me zat vanaf mijn geboorte. Maar ik wildeook iets doen voor die jongeren die maar op die straathoeken hingen omdat erniks recreatiefs voor ze te beleven viel. Ik mocht een ruimte van mijnschoonmoeder aan de Kinkajoestraat in Latour gebruiken, daar repeteren we nunóg. Zij werd de moeder van onze groep en na haar overlijden is dat mijnmoeder, Adeline Haft geworden. “Inmiddels is ze hulpbehoevend, dus ze kan nietmeer bij elke vergadering of oefening zijn, maar als één van de groepsledenhulp nodig heeft, dan is ze altijd dáár voor ons. Dus ging ik van huis tot huisom de mensen te vragen: ‘Willen jullie toneelspelen?’ Vóór ik het wist haddenwe een gezelschap van 22 mensen! Later zie je natuurlijk: de groep hoeft nietzo groot. Als je jong en onervaren bent, denk je dat je álles moet benutten,iedereen alles moet wijzen op het podium, maar later zie je dat je met mindermensen toe kunt, omdat sommige dingen gewoon gezegd kunnen worden, zonder datje het echt ziet.”
Toneelstuk
“Toen moest er dus een toneelstuk komen. Zelf wist ik niethoe ik dat moest beginnen. Ik zat met mijn papier vóór me, een pen en dacht:‘So. En dan, wat nu dan?’ Maar plotseling begon ik te schrijven en ik kon nietmeer ophouden. Ba suku Ba fini Ba tjari, zou het gaan heten. Het verhaal iseigenlijk waar gebeurd, iemand heeft het me verteld, ik hoefde het niet teverzinnen. Het gaat om een jong meisje, enig kind, de lieveling van haarouders. Ze is heel ongehoorzaam en houdt er twee relaties op na. Haar vriendjemoet namelijk naar de gevangenis en dan is er opeens die andere heer die toestemmingaan haar ouders vraagt om met hun dochter te gaan. Eigenlijk willen die datniet, maar uiteindelijk geven ze toestemming, zodat het kind tenminste nietzomaar over straat gaat. Als het eerste vriendje vrij komt wil ze niets meermet hem te maken hebben. Daarop geeft hij haar een pak rammel en wordt zeverkracht. Uiteindelijk pleegt ze zelfmoord. “Dan heb je een verháál. Maar noggeen toneelstuk. Toen heb ik Humphrey van Hetten gevraagd om me te helpen. Dieis militair en regisseerde al vanaf 1981 de theatergroep Mofo binnen het leger,dus hij was al jaren bezig. Van hem heb ik een heleboel geleerd: Kijk, zo moetje dat aanpakken. Godo Broko Siri Panya was mijn eerste eigen script en nogsteeds, ik ben Humphrey dankbaar, heel erg dankbaar voor zijn begeleiding.“Dateerste stuk was al direct een succes. Hoe ga je dan kunnen lachen om zoietszieligs als die zelfmoord, vraag je? Nou, bijvoorbeeld, terwijl ik bij dat dodekind zit, had ik een hele grote bil gezet en als ik dan moest huilen, schuddeik m’n bil en schiet de hele zaal ondanks alles in de lach. Zo breng je demensen in al die narigheid toch een beetje ontspanning.
“Ja, er wordt bij ons heel erg veel geïmproviseerd, alschrijf ik de dialogen helemaal uit. Zolang de acteurs zich maar aan deverhaallijn houden dan mogen ze wat mij betreft met behulp van kernwoorden eenrol zelf gestalte geven en uitbouwen. Alleen als ik een leuke grap geschrevenheb, en die slaan ze over, dan zeggen Jerrel of ik: Je bent een stukje tekstvergeten’. Want als leuke grappen verloren gaan, dat vind ik wel erg. Maarverder, we werken nu natuurlijk met een veel kleinere vaste groep van mensenwaar ik door en door inzicht in heb, dus schrijf ik zo’n rol, als we derolverdeling hebben gemaakt, echt naar iemand toe. Is wel een beetje veelmakkelijker om te schrijven…”
Debuut
Jolanda volgde de ACI, haalde de bosland-onderwijsakte,volgde de studie voor de hoofdakte maar heeft die, door de komst van haarkinderen (ze heeft er vier, de oudste is vijftien, de jongste zes), niet afgerond,dat zit nog in de planning. Jerrel was haar pupil toen die op hetSaron-internaat was geplaatst.
Jerrel: “Ik was een beetje té ondeugend en ben toen even eenpaar jaartjes naar het internaat gestuurd om af te koelen. En Jolanda herkendeme meteen aan mijn grappen en grollen. Tijdens mijn middelbare schooltijd werdik al tijdens de ontgroening ontdekt, werd daarna ook Groentjeskoning en methet bestuur organiseerden we de ene bonte avond na de andere, dus daar ontpopteik me al als grappenmaker en semi-acteur. Aan haar vroeg ik altijd: ‘Wanneerlaat je me nou toneelspelen?!’ ‘Wanneer je van het internaat en van school afbent, mag je komen.’ En na mijn examen was ik er gelijk. Met dat tweede stukheb ik mijn debuut gemaakt en het was meteen raak!
Vanaf toen ben ik de lieveling van het publiek, dat ben ikdoor de jaren heen blijven behouden. Heel vaak staan Jolanda en ik tegenoverelkaar als echtpaar, in elk stuk zitten we samen, en zoals in de hele groep diesfeer hangt alsof we familie zijn, zo zijn wij bevriend als broer en zus.”
Jolanda: “Vanaf dat hij bij ons was kreeg hij altijd dehoofdrollen, dat wekte wel eens jalousie, mensen vonden dat hij werdvoorgetrokken, want niemand wil maar voor eventjes op het toneel, iedereen wildaar blijven. Dan moet ik uitleggen dat een kleinere rol soms belangrijker kanzijn dan iemand die de hele avond te zien is. Daarom moet je boodschap ookduidelijk zijn, want als je het niet duidelijk naar voren brengt heb je tochhet geheel verpest.”
Vermomming
Samen: “We hebben een aantal jaren na mekaar de titel vanbeste acteur en beste actrice mogen ontvangen, zowel in Nederland, waar we vaakop uitnodiging van stichtingen spelen, als hier in Suriname.”
Jolanda: “En in 2004 ben ik onderscheiden geworden door depresident: Ridder in de Ere Orde van de Gele Ster in Goud! Op 25 november,Srefidensie. Er bleek van te voren een commissie te zijn die overalinlichtingen over me had verzameld, en plotseling kreeg ik een briefje dat ikme aan moest melden, welke kleding ik moest dragen en dat ik een familielidmoest meenemen. Het was een complete verrassing voor mij, ik wist ook niet hoetrots ik moest zijn! Onze groep was ook zó trots op mij, én op ons!”
Ze zijn gek op vermommingen, alle twee. Jolanda: “Dan doe ikweer eens een jongedame met korte rok en laars aan, of Jerrel verkleedt zichals vrouw…” “Maar dan het liefst een bigi gangs gangs, zo’n platte marktvrouw,in die rol voel ik me echt thuis. Vroeger dacht iedereen dan dat je homo was,omdat je in vrouwenkleren liep. Maar dat taboe is langzamerhand toch weldoorbroken.”
Jolanda: “Eén week voor de repetities begin ik me in mijnrol te verplaatsen, want als je dat pas op het podium begint te proberen gaathet je niet meer lukken. En dan heb je, naast vermommingen, ook andere opvallendedingen… twee keer heb ik voor mijn rol een spraakgebrek moeten oefenen. Deeerste keer alsof mijn tong aan mijn verhemelte zat vastgeplakt, dus: ‘Sset datdaar efse fsnel’ en die andere alsof mijn boventanden naar buiten komen, dus:‘Vet het nou maar evwe vnel vwrrug.’ En dan is het nog helemaal niet makkelijkom dat je hele rol consequent vol te houden!”
Hun jubileum (“Ons vierde lustrum”) wordt dit jaarfeestelijk gevierd. Er zijn optredens hier en in Nederland, specialevoorstellingen voor ouderen en op kinderdagen, er komen DVD’s uit metNederlandse en Engelse ondertiteling en vorige maand ging hun laatstevoorstelling in première: De Andere Kant van het Parlement, of Who the Cap Fit.Jerrel: “Het gaat over wat er met een parlementariër zijn beloftes gebeurtwanneer hij de verkiezingen gewonnen heeft. Want dan kijkt hij niet meer omnaar het volk, maar maakt hij alleen nog maar ruzie in het parlement, doorbeschuldigingen naar andermans hoofd te gooien zonder aan de ontwikkeling vanhet land te denken, of te kijken naar de behoeftes van de armen.”
En dan, gehaast, om en om, in hoog tempo: “Dat stuk heeftniks met onze regering te maken, hoor. Het verhaal vindt ook niet hier plaats,het speelt in Niemandsland…” Want alles pakken ze aan, maar politiek is eenheilig huisje waar ze toch nog behoedzaam en met ontzag omheen sluipen. “Daarinzijn we voorzichtiger, ja, zeker. Eigenlijk hoeft dat niet, we leven in eendemocratie, hebben het recht op vrije meningsuiting. Waarin je moet kunnenhelpen de president te wijzen: President, dit gaat even niet goed, misschienmoet het die kant op… Niet dat het op dit moment hier fout gaat hoor, dat hoorje ons niet zo zeggen, maar góéd gaat het eigenlijk ook niet. Nee, politiek,daar moet je heel, heel erg voorzichtig mee zijn, dus niemand kan zeggen dat wehet tegen hun hebben. We zijn altijd neutraal, hè.”
Ach, het is hun stiel ook eigenlijk niet, van die politiekgeëngageerde stukken. Zoals Jerrel besluit: “Van nature ben ik een lolbroek, ikdenk dat ik zo geboren ben en hoop dat ik ook zo ga sterven, gezelligheid,overal wil ik stralen, waar leed is wil ik dat verzachten. Misschien is het deroep van de oppermeester: ‘Ga en laat iedereen blij zijn.’ Als ik dat op hetpodium kan bereiken, dan heb ik mijn doel bereikt.”