Wonderlijk Suriname
Soms kan een boek verrassen. Dat geldt zeker voor ‘Degroeten aan de koningin, reis door Suriname’ van Karin Anema. Eenwonderbaarlijke aaneenschakeling van wonderlijke ervaringen in een, zeker vooreen bakra, wonderlijk land. Het verhaal overIscha, de twaalfjarige zoon van schrijfster Karin Anema, aan het begin van hetboek, is al direct aangrijpend. De jongen is Perthes-patiënt, wat inhoudt datzijn bot en zijn heupkop in sneltempo afsterven; de jongen zit, om zijn beenniet te belasten, afwisselend in een rolstoel of loopt op krukken. Detop-orthopeden in Nederland kunnen niets voor hem doen; het zal alleen maarerger worden.
In uiterste nood gaan ze in Suriname naar Pake junior aan deMeursweg. Hij is vermaard om zijn behandeling van fracturen en botaandoeningen.Op traditionele wijze, zonder magie. Samen zoeken ze hem op, hij blijkt eenkleine gespierde Saramaccaan en de tolk vertaalt haar verhaal over de ziektevan haar zoon. Hij vraagt of de jongen met zijn krukken voor hem heen en weerwil lopen. ‘Aandachtig keek hij toe, liep toen op hem af, draaide hem om entrok zijn broek een stukje omlaag. Met zijn duim drukte hij op het stuitje.’Dan komt hij in een eindeloze woordenstroom met zijn diagnose: er was sprakevan een stremming van de lichaamssappen. Eerst zou hij de bloedsomloop metkruiden weer op gang brengen, daarna de ruggengraat behandelen, vervolgens deheup, het been en de voet. Hij zei dat hij de heup kon genezen.
In de dagen daarop zocht Pake in het bos naar de geschiktekruiden. Hij kookte er een mengsel van, deed het op een opengevouwen strookwatten en bracht dat kompres aan op Ischa’s ruggengraat. Dat moest er dedaaropvolgende weken op blijven zitten, dus niet zwemmen of baden. Binnen eenweek meldde de jongen dat hij voor het eerst sinds twee jaar geen pijn meerhad. Pake was tevreden, de kruiden deden hun werk. Nu moest Ischa gaan lopen,Pake dwong hem om zonder krukken op het zieke been te staan en als hij het hééllangzaam, aan de arm van zijn dokter neerzet, blijkt dat hij al kan staan!Daarna maakte Pake weer een ander middel met negen kruiden om de verkortespieren en pezen te behandelen. Als moeder en zoon samen een paar dagen opGalibi zijn oefent hij op het natte zand en al snel kan hij zonder krukken eenkamer lopend doorkruisen.
En zo voltrekt zich, in de loop van die weken, het wonder,bij vertrek krijgen ze twee flesjes met verschillende kruidenmengsels mee eneenmaal in Nederland kan de jongen rolstoel en krukken in de wilgen hangen. Deorthopeed constateert botgroei op de foto’s en spreekt van een mirakel. Maarvan de bottendokter uit het bos wil hij niets weten: de genezing is te dankenaan zijn advies om het been niet te belasten.
Dat was tijdens haar vorige bezoek. Vorig jaar kwam zealleen terug om een boek over dit wonderlijke land te schrijven: ‘De groetenaan de koningin’. Hoewel voortreffelijk geschreven dringt zich, al lezend, devraag op: voor wie heeft ze het gemaakt? Want voor Surinamers, of voor mensendie hier al jaren wonen bevat het nauwelijks nieuws: een beschrijving over detocht naar Jaw Jaw aan de Boven Suriname rivier, het verdriet van de bewonersom het verdronken land aan de bodem van het stuwmeer, de grondproblematiek, dezeven-even ambtenaren, de onderdrukking van de Hindoestaanse vrouw, hetzelfmoordpercentage en de koeliecola, we lezen en horen er hier dagelijks over.Alleen hebben we nog geen knetterende ruzie gehad met de kapitein van Galibi,Ricardo Pane. Anema wilde graag een pur’ blaka meemaken, een rouwfeest van inheemsen.Ze wordt getipt en reist af.
Maar als ze kenbaar maakt met een boek bezig te zijn over deverschillende culturen in dit land, ontsteekt kapitein Ricardo Pane in grotewoede en krijgt ze alles over zich heen, de leugenachtige beloftes vanantropologen, de door zendelingen teloorgegane eigen cultuur, het feit dat zezijn gezag ondermijnt door met mensen te praten: ‘Woedend pakt Ricardo me vasten rammelt me heen en weer. Zijn gezicht is rood aangelopen, zijn ogen zijnopengesperd en hard. Zijn bezwete borst steekt boven zijn overhemd uit. Hij wilme uit het dorp verdrijven, hij wil me angst aanjagen.’ Een huiveringwekkendeervaring. Volgens dorpelingen is de kapitein corrupt, vangt hij veel geld vanNovib en Katholieke Noden en steekt dat vervolgens in zijn eigen zak (en inzijn huis).
Spannend is haar tocht per korjaal over de Tapanahonirivier.Tezamen met 12 wetenschappers en onder leiding van Wayana indianen. Het is eentry-out en er blijken wel érg veel grote sula’s te zijn die vrijwel onneembaarlijken door het heftig kolkende water. Eerst moet dan de hele bepakking overglibberige rotsen de berg over worden getild, olie, petroleum, rijst, blikkenzalm, sardienen, maïs en broodbeschuit, de hangmatten, de loodzware keukenkist,de buitenboordmotoren. En daarna dus met twee uitgeholde boomstammen hetriviergeweld tegemoet. Iedere nieuwe sula is wilder, hoger en langer en bij eenonneembare stroomversnelling moeten de boten zelfs over boomstammen over deberg worden gesleept.
De kracht van de schrijfster is haar vasthoudendheid; waarandere toeristen een gezellig ommetje door het Palumeu van de Wayana’s en deTrio’s foetéren, gaat zij informeren hoe het er toch met de stam van de Akuriyovoorstaat. De dorpsbewoners zijn afhoudend, geven ontwijkende antwoorden,beweren dat die mensen daar niet voor komen. Tot ze een man ontmoet, Rolles,die haar wel gunstig gezind is en zó vijf namen kan geven. Hij biedt zelfs aanbij ze op bezoek te gaan. Zo ontmoet ze, even buiten het dorp, een oudereindiaanse vrouw, Konpé. Ze is omringd door bergen cassaveknollen die allemaalnog geraspt moeten worden voor de aanmaak van vier enorme pannen kasiri. Deweek er op viert Suriname 30 jaar onafhankelijkheid en daar moet op gedronkenworden. Door de opdrachtgever. Want het is niet voor haarzelf en geld krijgt zeer evenmin voor. Haar man sjouwt een rugmand vol palmbladen het erf op. Hijmoet dakbedekking vlechten. Voor anderen, hij krijgt er niets voor. De kinderenzijn aan het werk op de kostgrondjes van de Trio’s en de Wayana’s. En ontvangener geen stuiver voor. Ze komt tot een schokkende slotsom: anno 2005 heerst eronverkapte slavernij in Suriname.
Akuriyo’s zijn van oorsprong bosnomaden die leven vanbosvruchten en apen. Ze slapen niet in hangmatten maar op een bedje vanbladeren op de grond. Toen zendelingen hoorden dat er nog ‘wilden’ in het bosrondzwierven gaven ze de Wayana- en de Trio-indianen geweren en lieten denomaden opjagen als een kudde pingo’s. In het duister zijn ze gegrepen en ineen korjaal met buitenboordmotor en een helikopter naar Tepu gebracht, voormensen wier leven beheerst wordt door geesten een diep traumatische ervaring.Eenmaal in het dorp kregen ze potten, pannen, slippers, kleding en de bijbel.Velen zijn toen gestorven. De overheersers bekeerden hun gevangenen en leerdenze kasiri en cassavebrood maken, hutten bouwen, kostgrondjes bewerken.Sindsdien zijn het lijfeigenen. De zendelingen hebben nooit meer naar zeomgekeken: hun missie was geslaagd, ze woonden in een dorp en waren gekerstend.
Misschien had ze het boek er mee moeten beginnen. Er eenpersbericht over moeten maken. Want die wetenschap is ronduit schokkend. Hier,in de stad was wel bekend dat er ooit inheemsen waren die andere stammen alsslaaf hielden. Maar dat was allang voorbij, toch?