‘Ik verdien mijn brood met aanstellen!’
Jetty Mathurin (55) is als cabaretière én als actrice inverschillende speelfims en televisiesoaps, een zeer bekende Surinaamse inNederland. Regelmatig is ze hier, in haar geboorteland, waar ze ook haar huisheeft. Heerlijk anoniem. Maar werk, kinderen en kleinkinderen blijven haar deOceaan over trekken. Nu was ze in Suriname op uitnodiging van het Black MagicWomen Festival dat zij ondermeer presenteerde in Tori Oso. Maar die bijeenkomstbrak ze na groot tumult af.
In Nederland hebik, al weer jaren geleden, haar voorstelling ‘Tàànte Komt’ gezien, waarin zemet een hoofddoekje en ontstellend veel betweterigheid het podium opschommelde.En ik viel als een blok voor haar, zó geestig, zó inne-mend, zó Surinaams…“Tàànte is in 1986 ontstaan, toen moest ik haar echt acteren, ik was einddertig, en speelde zo’n oudere Surinaamse vrouw zoals je ze hier ziet lopen,één die zich bemoeit met alles en iedereen, commentaar heeft op alles eniedereen, maar dan op een positieve manier. Het leven heeft haar wijs gemaakten ze heeft met de loop der jaren het recht verworven om geen blad meer voor demond te hoeven nemen. Wat haar leuk maakt is dat ze ook zelfkritiekheeft. En dat ze zichzelf regelmatig volstrekt niet serieus neemt. “Weetje, terwijl ik dit zo zit te vertellen realiseer ik me dat ik nu zelf Tàànteben geworden, ik hoor mezelf van alles zeggen en denk: het is nog waar ook! Inhet dagelijkse leven schuw ik de kritiek allang niet meer, al zeg ik het methumor, ik stel van alles aan de kaak… Verdorie, ik ben in mijn rol gegroeid! Maarja, ik heb dan ook inmiddels twee héél bijzondere kleinzoons en als oma heb jenou eenmaal recht van spreken!
“Ik ben dit keer naar hier gekomen op uitnodiging van hetBlack Magic Women Festival. Dat draait in Nederland al tien jaar. Het is eenpoging om gekleurde, cultureel getalenteerde vrouwen op de kaart te zetten.Waarbij je zwart eerder moet zien als een politieke kleur, de huid mag evengoedde olijfkleurige tint van een Turkse hebben. Twee jaar geleden mocht ik tijdenshet festival, onder meer op de televisie, mijn heldinnen voorstellen. Dat waseen geweldige opportunity. Ik noemde Hilly Axwijk, die met name in de Bijlmermet vrouwen heeft gewerkt. Zo’n krachtig mens, ze heeft haar Grani, haareerbetoon, postuum ontvangen in handen van haar zoon Umberto Tan. Truus Menge,vriendin van mede- verzetsvrouw Hanny Schaft is óók een van mijn heldinnen,weet je, ik hóú van heldinnen die nog leven! Zoals Usha Marhé, journaliste enschrijfster, en één van de eerste Hindoestaanse vrouwen die geprobeerd heeft omde pijn van incest binnen haar gemeenschap naar buiten te brengen. Al dievrouwen, die na hun studie toch weer hier gebleven zijn of terugkeerden, NadyaRaveles, die al dertig jaar werkt met Marronvrouwen. Heldinnen om trots op tezijn!
Jaloezie
“Veel mensen hier verwachtten dat ik, tijdens het festival,ook een paar voorstellingen zou geven. Die waren vreselijk teleurgesteld. Maarik was nu eenmaal ingehuurd om als gastvrouw een literaire middag tepresenteren.”
En dat ging, zoals gezegd, niet zonder kleerscheuren: “Decommunicatie tussen Surinamers die in Nederland wonen en Surinamers die hierwonen is af en toe om te huilen zo slecht, de jaloezie, de bitterheid en denijd druipen er in dit land van af. Wat er gebeurde: er werd aan iemandgevraagd welk boek van een Surinaamse schrijfster zij de laatste twee jaar hadgelezen. De jonge vrouw noemde Astrid Roemer, die ook aanwezig was. Waarop uitde hoek van schrijversgroep ’77 werd geroepen: ‘Maar die télt niet, die is nietSurinaams, we willen dat je iemand noemt die écht Surinaams is!’
Hoe dúrf je! Hoe dúrf je het om Astrid
Roemer een niet-Surinaamse te noe-men!!! Ze is beroemd, wordt genoemd als éénvan de beste Europese auteurs van deze tijd, in een favoriete schrijvers lijstvan dagblad Trouw staat ze in de toptien, nota bene tussen tweeNobelprijswinnaars; hoe dúrf je zoiets te zeggen?! Astrid heeft haar sporenverdiend terwijl jij zelf pas komt kijken! Voor zo iemand moet je respecthebben! Je moet er tróts op zijn dat een van onze landskinderen zo’n reputatieheeft opgebouwd. Maar nee, als een worm moet je hier door het zand kruipen… Hetis toch vreselijk dat er mensen zijn in dit land, dit heerlijke land, dieverteerd worden door die naijver, die zó verbitterd zijn… Praat ik te snelvoor je? Sorry, hoor, maar als ik langzamer ga praten hoor je teveel mijnverdriet. Want die houding doet zó pijn: Mi kumba t’tei beri dyaso; mijnnavelstreng ligt hier begraven, niemand, zelfs geen heftige, afzuchtigeschrijfster kan mij dat afnemen. Ik ben in Tori Oso letterlijk tussen dievrouwen gaan staan en heb de zaak afgekapt: zo bekvechtend ga je niet metelkaar om.”
Tumor
“Ik zal je wat vertellen, een maand geleden was ik ook hier,om mijn doodzieke broer op te halen. Hij bleek een hersentumor te hebben. Endie man die de scan had gemaakt was zó onbeschoft, zó onaangenaam, die dachtzeker dat m’n broer een Marron was, want zó gaan ze hier met Marrons om. Buitende internist om zei hij dat hij nog maar kort te leven had en niet geopereerdkon worden. Ik roerde mijn mond, heb staan gillen in die kamer… Twee dagenlater heb ik m’n broer meegenomen, hij is direct in het Academisch MedischCentrum geopereerd. Nu maakt hij het goed. Hier was hij al dood geweest, zo’njonge, hardwerkende man. Natuurlijk, als je ziet over wat voor apparatuur ze inhet AMC beschikken, hoe de salarissen daar liggen, dan kun je alleen maar volbewondering en dankbaarheid zijn dat bijvoorbeeld de artsen en het verplegendpersoneel hier voor dat bedrag het vuur uit hun sloffen lopen. Maar die kereldie mijn broer gescanned heeft, ik kan er nóg kwaad om worden: ik hóú van mijnland! En ik voel me bevoorrecht, hoor, dat ik twéé thuizen heb en dat ik hiervaak kan zijn. “Suriname, ik ben hier geboren en getogen, we woonden aan deKolibristraat. Mijn vader werkte voor Suralco, dat was het bedrijf dat hetbeste zorgde voor zijn werknemers, ik ben in mijn jeugd dan ook niets te kortgekomen. Maar het meeste heb ik geleerd van mijn moeder, haar kracht als vrouwen de levensles die ze ons gegeven heeft vanuit haar pijn. Ooit, vóór ze metmijn vader trouwde, was ze gevraagd om directiesecretaresse van Suralco teworden. Haar ooms die in Amerika en Curaçao woonden hebben daar toen een stokjevoor gestoken; ze moest voor hun moeder, haar oma blijven zorgen, zij zoudenhaar wel onderhouden. En telkens als we daar waren en we de secretaresse zagenlopen zei ze, met zo’n treurige stem: ‘dat is mijn baan, die ze daar heeft’.Dat vertelde ze zó vaak. Toen bedacht ik: je kunt beter spijt hebben van dedingen die je wél hebt gedaan, dan van dingen die je nooit hebt gedaan. Daarom doenwij, de kinderen, nu de dingen die we leuk vinden en waar we goed in zijn. Wevolgen de stem van ons talent.
Aanstellen
“Als kind stelde ik me al enorm aan, maakte overal theatervan, dat werd thuis aangewakkerd, ze moesten om me lachen en kijk! Nu verdienik met aanstellen mijn brood! Toch ben ik niet als cabaretière begonnen. Ik hadhier mijn onderwijsdiploma gehaald en ging op mijn drieëntwintigste met mijngezin naar Nederland om door te studeren. Logopediste is het geworden, ik hadeen eigen praktijk in een Brabants dorpje en we leidden daar met de buren hetleven zoals ik hier gewend was: alles in vrolijkheid delen. Ik trad toen wel alin kleine kring op om mijn land van herkomst te vertegenwoordigen. En beginjaren tachtig hield ik het niet meer: ik moest mijn roeping volgen. Ja, daaromverliet ik ook mijn gezin. Maar mijn man noem ik nooit mijn ex, ik noem hemmijn exgenoot, want je hebt samen kinderen, kleinkinderen, dus je kunt nooitafscheid van elkaar nemen. Dat moet je ook niet willen, denk ik.
Kalebas
“Ik ben dus mijn talent achterna gegaan en zowel mijnexgenoot als mijn kinderen hebben me ondersteund. Van theater naar theater benik gekrópen en in ’89 werd ik professioneel, kon ik me met mijn werk op de beenhouden. Ik kreeg succes, véél succes, ben nu echt een bekende Nederlander. Enwat ik in het begin al zei, naarmate ik ouder word, wordt mijn optreden authentieker,durf ik ook weer terug te gaan naar mijn roots.
“Ik zal je een leuk voorbeeld geven. Ik was gevraagd deopening te doen van een omvangrijk, multifunctioneel verzorgingshuis inHaarlem. En dat werd groots aangepakt, de koningin zou ook komen. Ik zei toen:‘Als ik gastvrouw moet zijn, dan wil ik niet dat Hare Majesteit domweg eenlintje doorknipt: ík heb de leiding en ík kom uit Suriname, dus ik wil dat hethuis op z’n Surinaams ingewijd wordt’. Ik heb toen een prachtig bewerktekalebas uit het binnenland laten overkomen. En op die dag, hebben twaalfdanseresjes uit de balletschool van Lucia Martens met een kosi, een beleefdebuiging, die gevulde kalebas overgedragen aan mij, en ik droeg hem weer overaan de directeur Woonzorg met de woorden ; ‘We vragen de zegen van het water,van haar kracht en het feit dat het zich altijd weer aanpast en vormt naar haaromgeving…’ Met die woorden droeg hij de kalebas over aan de directrice vanhet tehuis, die mijn woorden weer herhaalde. Precies zoals thuis; je stapt nietzomaar naar de granman toe, nee, je gaat eerst naar de basja, dan naar dekapitein en pas dán naar de granman, of in dit geval: naar de koningin. Wevroegen haar: ‘Wilt U Uw kracht aan het water geven en dat bij onsachterlaten?’ Vervolgens goot ze de kalebas leeg in de fontein, die meteenbegon te spuiten; mooier kon haast niet! Natuurlijk had er iemand op een knopjegedrukt, maar het leek alsof dat kalebas-water haar deed spuiten. Dan draag ikSuriname toch uit? Ben ik toch ambassadeur van ons land?! Ik had nog een kleinekalebas, ook zo schitterend bewerkt en die heb ik haar cadeau gedaan: ‘U, alsmede-oma, familie-oudste, wijze vrouw, u wil ik dit geschenk overhandigen. Enze heeft er hartelijk voor bedankt.
Moederland
“Veertien jaren lang ben ik niet meer naar Suriname gegaan.Vanaf ’82 tot ’96. In het begin nog wel, maar de pijn was te groot, ik werdverscheurd door heimwee en er was voor mij geen keuze. Ik stond met één been inNederland, dáár wonen mijn kinderen, mijn kleinkinderen, dáár verdien ik mijnbrood. Terwijl mijn hart ook in Suriname lag. Pas na die veertien jaar heb ikgekozen. Voor Holland. En tóén pas was ik weer in staat mijn moederland op tezoeken. Het ging zo slecht, in die periode, de stad leek één grote vuilnisbelt,maar een vuilnisbelt met pareltjes, en die moet je wel zíén. Mijn kinderen, zezagen de pareltjes, vonden Suriname zó mooi, zo gewéldig mooi, ik was helemaalverliefd op ze, mijn ene dochter wilde zelfs voorgoed in het binnenlandblijven, die wilde nooit meer terug!
Sindsdien gaan we, of ik alleen, mini-maal één keer per jaar, maar meestal veelvaker. Want ik hoor hier, net als alle andere Surinamers. Wat nemen ze onskwalijk? Ze hadden toch zelf óók weg kunnen gaan? Zij hebben óók een keusgemaakt, om te blijven. Dan moeten ze die verantwoordelijkheid ook némen!Niemand heeft de burgeroorlog kunnen voorzien, niemand wist dat er vreselijkgepinaard ging worden. Maar wie zegt dat ik nooit heb gepinaard in dat koudeNederland? En wat hébben we ze metpakketten ondersteund, nóg… geldbedragen, ik heb gehoord dat er jaarlijks nogsteeds 11 miljoen euro wordt overgemaakt… en nu zijn we opeens niet meerwelkom?! Nu reageren ze of we blaka bakra’s zijn geworden?! Nou, ik neem datniet. Ik hoor hier net zo goed thuis. En laat niemand proberen me dat af tenemen!”