Frits van Troon
Tien van de dertig gegadigden zijn vorige maand geslaagdvoor het examen dat plaatsvond onder auspiciën van de Stichting Bosbeheer enBostoezicht. Kennis van het bos en zijn gewortelde inwoners dreigde tevergrijzen en dus organiseerde SBB vanaf november 2005 tot mei van dit jaar eentraining op het hoogste niveau waarbij de kandidaten uiteindelijk in het bos350 lokale bomen moesten herkennen en determineren. En dat alles onder leidingvan de internationaal erkende boomkenner/veldbotanicus Frits van Troon.
Frits van Troon is eeninternationaal erkend fenomeen op het gebied van plant- en boomkunde. En datheeft hij zichzelf grotendeels aangeleerd; een biologiestudie is er nooit aante pas gekomen. “Vanuit mijn jeugd kende ik wel verschillende soorten, maar danvooral de soorten die in de buurt van ons kostgrondje voorkwamen. Ik benSaramaccaan, kom uit het dorpje Kadjoe. Mijn vader kapte wel. En dan moet jenatuurlijk weten welk hout je aan de zaagmolen verkoopt, dus welke soorten optransport moeten.”
“Maar in ’71 kwam ik naar de stad om werk te zoeken. Datjaar trad ik in dienst bij SBB. Er was toen een wetenschapper uit Columbia, deheer Jimenez-Saa, die bezig was een boomboek te schrijven. Ik werd zijnassistent, leerde van alles in de vier maanden dat hij hier onderzoek deed. Enals hij dan uitlandig was moest ik verzamelen: boombladeren, liaantakken… enalles noteren, hè, de kenmerken van de bast, het sap dat er uitstroomt wanneerje hem kerft, de kleur. Alles in het Engels en in het Latijn, dat zijn de talenvan de wereld. Ik ben wel in zestien landen gegaan. Ook naar Nederland, zeskeren, kijk, dat ben ik!” En hij toont een foto waar hij door prins Bernhardeen medaille (Gouden Anjer) krijgt opgespeld. Er is ook een groepsfoto van allelaureaten, hij is de enige zwarte van het gezelschap. “Is een behoorlijkstevige medaille hoor! Helemaal van goud! Die is veel waard.”
Onderzoek
Hij is bijna zeventig jaar oud en begrijpt dus ten volle hoebelangrijk kennisoverdracht is. Op zijn geliefde Tonka Eiland, in het Stuwmeer,waar hij een aantal gastverblijven runt, wil hij een herbarium en een laboratorium opzetten. “Want van over dehele wereld is er belangstelling voor ons bos. Met de universiteit van Utrechthebben we speciaal een nauwe band. Studenten van het herbarium daar komenregelmatig naar Suriname voor veldonderzoek.”
“In 1975 kwam toen doctorandus Pieter Teunissen. Samenhebben we een vegetatiekaart van het kustgebied gemaakt, dus over de helebreedte van Suriname langs de oceaan en dan vijftig kilometers naar binnen. Datwas ook weer: planten verzamelen, de bostypes beschrijven, bodemonderzoek om nate gaan of de grond eventueel geschikt was voor landbouw. Je beschrijft hetplantje van kiem tot volwassen, álles moet genoteerd. Twee jaar lang zijn wenaar het bos gegaan, soms wel zes weken aan één stuk. Dan maakten we met z’ntweeën ons kamp, spanden een zeiltje, twee plastic bootjes hadden we mee om dekreken over te kunnen varen. Zo zijn we alles afgereisd, Coronie, Nickerie ende Corantijn, Moengo, Albina, de hele Oost-Westverbinding. We hebben ook veelontberingen doorstaan, hoor. Soms moest je staande eten omdat je in de swampenniet rustig in de schaduw kon zitten door die wolken van muskieten. Of, je ging’s ochtends vroeg met je flashlight even een plasje doen en terug in de hangmatis er dan een muskiet binnengeglipt, véél ontberingen! Voor mij was het nog welte doen, ik kóm uit het bos. Maar voor een bakra uit Eindhoven moet het zwaar zijngeweest. Het is een mooie kaart geworden. Dat wel. En ik heb er erg veel vangeleerd. Ik hou van leren, hè.”
“Een andere wetenschapper was Mark van Roosmalen. Die deedhier bij de Coppenamerivier een onderzoek naar slingerapen. Kwatta apen, ja.Hij wilde vooral weten wat ze precies eten. Dus hebben we in apengebied vierkilometer in het vierkant bestudeerd: welke bomen er staan, welke van zevruchten dragen en wát voor vruchten. We kwamen tot negenhonderdvijfennegentigbomen die vruchten hadden die de apen gebruikten. Hij was hier van ’76 tot ’78en toen hij in Nederland promoveerde kreeg ik wel veertien kaarten! Wantiedereen daar kende mij, hè.”
Uitgeleerd
“Zo heb ik veel expedities gedaan. En ken ik alle bostypes.Van drasbos tot zwampbos met palmen en zwampbos met kleine struikjes. De bossenop de bergen, de begroeiing op de savanne. Ja hoor, nog steeds kom ik heel afen toe voor verrassingen te staan. Maar dan herken ik aan de bladnerf, aan degroeiwijze of aan de steel altijd wel weer tot welke familie hij behoort. Zokun je toch de juiste naam determineren.” Ik loop zijn erf op om eenwillekeurig takje te plukken. Nog geen eenvoudige taak want, anders dan je zouverwachten van een bomenliefhebber, valt er nauwelijks een pietsje groen naasthet huis te bekennen. Toch kom ik met een blad terug. “Kijk, het blad isvijfnervig, die bladrand noem ik getand en ziet u dat knopje op de stengel?Daar kan ik dingen uit opmaken. Het is een Malvaceae , familie van de wildeoker.
“Jan Lindeman van het herbarium uit Utrecht, daar doe ik ookvaak veldexpedities mee, soms zes weken achter elkaar. Met hem vond ik ook eenbepaalde liaan, de zeldzaamste die ik ooit heb gezien. Hij komt in Costa Ricaen zelfs in Europa veel voor. Maar toen ik hem in West-Suriname tegen eenboombast op zag kruipen zei ik meteen: ‘Die naam ken ik niet!’ Meneer Lindemannoemde toen de naam. Weer wat bijgeleerd. Maar inmiddels ben ik klaar met hem,hoor: ik heb niemand meer die mij nog iets kan leren.”
Medicijn
Hij staat als jonge God op de foto in het boekje ‘A Shaman’sApprentice, An Ethnobotanist search for new Medicines in the Amazon RainForest’ door Mark J. Plotkin. Want natuurlijk was hij er bij, toen Plotkin opzoek ging naar geneeskrachtige planten die vooral door de Trio Indianen wordengebruikt. “Ik spreek ook Indiaanse talen en ken verschillende van hun namen vanboomsoorten: Walaba, Wana, Kopi, die ken ik. En ik ken ook de planten die zeals medicijn gebruiken. Maar een medicijnman wil ik niet worden. Want als jeiemand dan wat geeft en het werkt niet, dan krijg je ruzie. Liever gaat die mannaar een dokter, die hem kan doorsturen naar de fabriek waar het tablet gemaaktwordt. Dan kan hij misschien zijn geld terugkrijgen als het medicijn nietwerkte. Maar als je kruiden uit het bos gebruikt, wie kan dan bewijzen als jede juiste soorten gebruikt hebt? Het is ook niet mijn ding. Ik geef onderrichtin soorten, het zijn vooral de marronvrouwen die de medicinale kennis hebben enoverdragen aan hun dochters. Dat is kennis die je ook nooit zonder toestemmingnaar buiten mag brengen, dat houden de vrouwen binnen de familie. Zij zal ookbij voorbeeld een Bignoniaceae naast haar huisje planten, omdat het goed istegen malaria. En alle boslandbewoners hebben malaria, toch?”
Soorten
“We hebben eeninventarisatie gemaakt van alle oorspronkelijke Surinaamse bomen. En dan moetje dus niet de vruchtenbomen meetellen die uit andere landen zijn meegenomen.Indianen hebben bij voorbeeld de kalabas en de Awarra geïmporteerd uit Belize. Dus die tel ik niet mee. Ook de guave en de amandel horen niet tot de inheemse soorten. Ja, we hebben hier wel een amandel, de bosamandel, een Combre-taceae, die heeft dezelfde kenmerken maarhij is niet te eten. Nou goed, als je dus al die soorten elimineert dan komenwe in heel Suriname op een aantal van 750 verschillende boomsoorten en 250lianensoorten. “Nu hebben we dus die cursus gehad. Ik was het hoofd, maar er waren ook andere leraren en als dieiets dan niet weten, dan vragen ze mij. Dan kan ik corrigeren. Zeven maanden lang gingen we elke maandeenentwintig dagen het bos in. Er was iemand die voor ons kookte en verdermoesten ze de hele dag, tot drie uur in de middag, verdeeld in drie groepen debast van de bomen aankappen en leren van bast en blad. En als je kapt, welkekleur sap komt er dan? Wit melksap? Of sap van een andere kleur? Of gewoon géénsap? In het begin kozen we dan een plot en nummerden we de bomen van één tot enmet zeventig. Later moesten de cursisten er dan meer kennen en beschrijven, honderd,honderdvijftig… en op het eindexamen nummerden we dus driehonderdvijftig. Datis best moeilijk. Er zijn er ook maar tien van de dertig geslaagd, maar dietien, die hebben dan ook alle kennis voor de volgende generaties. La’me zeggen:die wetenschap is nu veilig gesteld.”