Zangvogeltje
Voor kinderen kan de Surinamer streng zijn, maar bij hetzien van zijn vogeltje smelt hij. Weerloze liefde voor die ondeugendemonki-monki, die rebbelende papegaai, die trouwe hond of kat. Kortom: eenrubriek over mensen en hun dierbaarste huisgenoot…
Het is toch mooi dat een zangvogeltjes-minnaar middenin een vogelbuurt woont en zelf een huis aan de Tjontjonstraat heeft? Nee, deTjontjon kwinkeleert niet, het is een swampvogel. Maar toch blijft het allemaalheel toepasselijk: in deze regentijd is de straat zelf óók een moeras.
Aan de dakgoot op het erf van Poniran Singoredjo(‘Mister Moen’) hangen vijf kooitjes waarvan er één leeg is. In de andere hipteen Picoletje, een plankje scheidt hem af van de Rowti naast hem. Ze mogenelkaar niet zien, alleen horen: “Ze denken: ‘Ik ken je gezicht, dan hoef ikniet meer te fluiten’, toch? Maar aan de klank herkennen ze elkaar niet, dus iser een vreemde in debuurt. Dáár fluit hij. Vanaf half zeven begin ik ze te trotten, buiten tehangen, maar wat jullie nu horen, dat zijn zíj niet, hoor, dat is een cd metzangvogelgeluiden om ze in de stemming te houden.”
Hij mocht de vogeltjes alleen van zijn vrouw houden opvoorwaarde dat ze geen rommel zouden veroorzaken in huis. En omdat ze noueenmaal binnen slapen, in de badcel, in het toilet en in de slaapkamer, heeft Mister Moen heel kunstig houten doosjes getimmerd waarin de kooitjes precies passen,zodat het zaad niet op de vloer valt. Hij is gek met ze. “Maar deze laat ikzingen voor mooimooi.” Want wedstrijden, nee die doet hij niet meer. Niet nahet Rampjaar van 2001. Toen is zijn lievelingsvogel overleden. Die, waarmee hijde halve prijzenkast bij elkaar heeft gewonnen. En als je wedstrijden doet, danis je winnaar je lieveling. Zo simpel is dat in zangvogelland. “Ik had die keermet onze vereniging De Prikker meegedaan met de Picoletwedstrijd op hetGouvernementsplein. Er heeft toen een virus geheerst, álle vogels zijn besmetgeworden. Jicht noemen ze het. Ik zag hem enkele dagen later met z’n pootjetrekken naar boven en dacht direct: ‘Hé, mijn vogel is ziek’. De dokter zei dater geen medicijn voor was. Honderdenzoveel vogels zijn toen komen teoverlijden. Dus we moesten allemaal helemaal opnieuw beginnen. Dat is ergkostbaar als je van je AOV moet rondkomen. Een Picolet uit het bos kost al gauw100 gulden en een getrainde wel 4000. Twa Twa is duurder, tussen de 13 en14.000. En uit het bos 800, maar dan is hij nog heel schuw, hè, dan wandel jemet hem, brengt hem overal mee zodat hij aan jou en aan de omgeving leertwennen. Nee, een naam had mijn vogel niet. Er zijn er wel die een naam geven:heb je hem op zondag gekocht, dan noem je hem bij voorbeeld Sondé Fowru en komthij van Lelydorp dan heet-ie Dorp. Maar de mijne had geen naam.”
“Als je wedstrijden wilt doen heb je minstens vijf goeievogels nodig. Ik had er, samen met een vriend, acht. Als je wilt trainen moetje weten wat voor karakter hij heeft. Weet je wat een bokser is? Die fluitgoed, maar als ie een ander ziet is hij stil. Hij moet je wedstrijdvogel lerenom korte slagen te maken. Want van nature fluit de Picolet een lange toon, maarvoor de wedstrijd telt elke slag. Bij het trainen ga je ze sparren. Je laat eenTigriman, een jong mannetje, met de bokser vechten, dan vliegen ze fel tegen detralies. De bokser maakt dan de akkaslag, die waarschuwingsslag, en zo leerthij die Tigriman korte fluiten maken. Die moet je hebben. Als jouw vogel in 15minuten 100 slagen haalt, liever ga je niet meedoen. Pas bij 130 kan je gaanbeginnen proberen. Die van mij haalde 180. En op de finale maar 18. Tóén wistik eigenlijk al dat-ie ziek was. Je hebt natuurlijk een wijfje nodig. Een uurvóór aanvang moet je de kooien van de zanger en het wijfje bij elkaar zetten omte krassen.” (De fotograaf: “opgeilen, in goed Nederlands.”). “Daarna hang jehet laatste kwartier de bokser aan de trot, dat is die paal met eenophanghaakje. Als sparring partner; hij belemmert je wedstrijdvogel te fluiten,want dat mag hij niet, hè, hij moet zijn krachten sparen. Dan heb je nog deBobo Repman, de sufferd, die ga je drie minuten voor aanvang aan de trot hangengaan. Die Bobo geeft aanleiding dat die wedstrijdvogel moet zingen. Snap je datje voor wedstrijden minimaal vier, vijf vogels nodig hebt? Als je er een kooptmoet je hem gaan bestuderen, wat voor karakter heeft hij, welke mentaliteit? Wanteen bobo wordt nooit een bokser, hoor.”
“Van kleins af had ik vogels. Ik was acht toen ik een Jackving. Die heeft natuurlijk veel minder waarde. In Meerzorg, waar ik woonde, ishet makkelijk vogels te vangen. Als je in het district rijst moet planten, dansmeer je wat natuurlijm uit de broodboom op een takje; tussen al die waaierendehalmen zoekt de vogel dan een stabiele rustplek en je hebt ‘m. Maar inParamaribo zag ik toen allemaal grote mannen met kleine kooitjes lopen, ikdacht: hé wat is dat? ‘Deze man gaat wedden’, hoorde ik toen.”
“Jong A Kiem is een hele goeie, die heeft altijd de voorkeurgehad, hij kreeg zelfs een gouden medaille van de president. Nu is hij slechtter been, dus hij doet niet meer mee. Maar een paar jaar terug had hij wel zeventienvogels. En wij gaven hem voor een wedstrijd onze beste zangers zodat hij altijdwon. Het bestuur van de vereniging ziet natuurlijk niet van wie welke vogel is.Maar vals spelen? Nee, zo doe je dat in een vereniging. Als je wilt dat devoorzitter wint, moet je samenwerken.” “De tweede plaats is dan voor één vanons. Zo heb ik zeven bekers gewonnen, dát is mijn diploma. Twaalf jaar heb ikdie wedstrijden gedaan. Maar al die kosten, de contributie en alles, nee, zoalsik al zei, mijn vogeltjes houd ik nu gewoon voor mooimooi.”