Verdwaald
Overal onderweg werd me het bericht vanaf de landingsplaatsen toegeschreeuwd: “Je vriend Tobile is verdwaald in het bos.”
“Ik hoor het. Als ik hem zie, zal ik hem uitlachen”, schreeuwde ik dan terug. Maar dat viel niet goed. Verdwalen in het bos is geen grap, zelfs niet als het via de regionale radio wordt omgeroepen. Een paar jaar geleden verdwaalden twee jongens ook al. Ze zochten vogellijm en vonden de terugweg niet. Twee weken later zijn ze ontdekt, naar het ziekenhuis gebracht en ze konden gelijk aan het infuus. Want dat je buiten het awara-seizoen van het bos kunt leven, is een sprookje.
Het kost meer energie om maripa-noten en waki-peulen te verzamelen dan dat ze opleveren: zelfs Indianen hebben kostgronden nodig, anders verhongeren ze. Die twee verdwaalden waren toen dus bijna doodgegaan, maar dat waren kinderen: elf en vijftien jaar. Ik heb die van vijftien toen nog uitgehoord; hij had geen kaartbeeld, wist niet dat de rivier aan de zonsopkomstkant lag, wist niet dat alle kreken richting rivier stromen. En dan loop je de verkeerde kant op.
Maar Tobile is een ervaren jager en houthakker. Tobile hoort aan de vogels waar de kreken lopen en ziet aan de grassprietjes waar de konijnen lopen: Tobile verdwaalt niet. Maar Tobile was wel degelijk verdwaald, zes dagen en vijf nachten lang. Toen ik hem uithoorde was hij net twee dagen terug.
Het was gebeurd tijdens de traditionele jacht van het hele dorp voor een begrafenisfeest. Stanga rende met geweer achter een beest aan omdat het vlees was, Tobile rende achter Stanga aan omdat Stanga maar een jongen was, en toen het beest de jongen kwijt was geraakt waren de jongen en Tobile de weg kwijt geraakt. Dat kan, je hoeft in het bos maar twee meter van het pad af te zijn en je bent de weg kwijt. Stanga was eigenwijs, wilde per se de verkeerde kant op, en Tobile moest hem wel volgen want als oudste had hij de verantwoordelijkheid. En de jongen dus vetorecht. Ik heb dit verhaal alleen van Tobile; ik heb het nog niet geverifieerd bij Stanga. Maar het zal wel kloppen. Altijd als ik twee mensen vraag waarom iets fout is gegaan, dan is het de schuld van de ander, dus statistisch gezien zit het wel goed.
Ik ben schrijver en hier zit een mooi verhaal in. Als binnenkomer die wilde achtervolging door het bos, dan ineens de vertwijfeling. Het conflict over de juiste weg, de spanningsboog door het hele verhaal heen. De angst in de nacht, als dat grote beest om het kamp heen sluipt: troostrijke woorden, de toenadering: jeugdige onbezonnenheid versus bedaagde evaring, daar kan je heel veel diepzinnigs mee doen. Vioolmuziek, de bloedrode zonsopkomst na een doorregende nacht. De jachtbuit die moet worden achtergelaten, alleen die ene vogelpoot die nog boven een vuurtje geroosterd kan worden, de laatste lucifer, zal die het doen? Het verdelen: dit is voor jou mijn jongen, het is wel jouw schuld dat we verdwaald zijn maar ik heb al genoeg gehad in mijn leven. Dat gebroken takje, is dat een mensenspoor? Dan uiteindelijk de zekerheid: inderdaad een mensenpad, want varkens drinken geen bier uit blik. Enzovoort.
Vrouwen mogen natuurlijk niet mee op duumimatu, maar die beeldschone dame die geleidelijk verliefd wordt op de stoere jager, helemaal platonisch natuurlijk, knoei ik wel in het verhaal. Want anders koopt Hollywood het niet. Maar eerst het verhaal zelf, ik ondervraag Tobile dus en hengel vooral naar de emoties voor de brok in de keel. Maar Tobile is houthakker, geen schrijver. De enige emotie die ik loskrijg is spijt: zes dagen door oerwoud waar niemand ooit komt, al die prachtige bomen die zomaar staan te wachten om omgehakt te worden. Ceder, pisi, honderden. Nu weet Tobile precies waar ze staan: vier uur lopen vanaf die laatste kostgrond en dan nog vijf uur naar de kreek, economisch niet verantwoord. Had hij maar een tractor, dan zou hij gelijk op pad gaan, vanmiddag nog. Uitrusten? Bij-eten? Na zes dagen in het bos? Dat heeft hij gisteren toch al gedaan?