Faya Lobi
Mysterie
“Wat doen jullie daar?” Ik dacht dat de toon waarop ik het zei voldoende was om een ieder met strafbare plannen de stuipen op het lijf te jagen. Maar de twee Creoolse knaapjes, naar schatting vier en zes jaar oud, waren totaal niet onder de indruk. Ze waren aan het rommelen aan de buitenzijde van de muur van ons erf en hadden kennelijk geen kwaadaardige bedoelingen.
Ze waren de rust zelve toen ik ze vanaf het balkon toesprak. “Die jongen zag dat rood iets”, sprak de oudste van de twee. Hij was, zo bleek later, de broer van de jongste van het duo. Waarom hij zijn broertje ‘die jongen’ noemde en niet ‘mijn broertje’, bleef onduidelijk. Zoals eigenlijk alles onduidelijk bleef. Ook wat ze nou zochten.
“Zag je een beestje”, probeerde ik. Ik wist dat het een onnozele vraag was. Want beestjes zijn er genoeg in Suriname, maar een opvallend roodkleurig beestje dat in de stad rondbanjert, kon ik mij niet voor de geest halen. Maar ja, wisten die knaapjes veel. Zij zijn evenals ik geen bioloog, dus dat mijn vraag op zijn minst dom was, hadden zij niet door. Hun antwoord was ontkennend.
Ik gooide een nieuw balletje op: “Is het iets om te eten?” wetende dat Surinamers altijd direct in actie komen als er iets te eten te halen valt. Misschien was er iets smakelijks van onze bomen gevallen.
“Nee”, lachte de oudste om zoveel onbenul.
Speelgoed was het ook niet, zo bleek uit het vervolg van de communicatie. Ze bleven rondhangen, zonder duidelijk te kunnen benoemen waar ze nu naar op jacht waren. Ik ging naar beneden, om samen met hen te zoeken naar iets waarvan we niet wisten wat het was. Mijn bemoeienis deerde ze niet; onverstoord en zwijgzaam gingen ze verder met hun eigen zoektocht alsof hun leven ervan afhing.
Plots dook een vrouw op, hun moeder. Ze zei niets, maar wees nadat ik vroeg of ik haar kon helpen op de twee kinderen. “Wat zoeken jullie?” vroeg ook zij, op de gebruikelijke argwanende en boze Surinaamse toon. “Zo’n rood iets ding, ik weet niet meer wat het is”, zei de jongste. Haar reactie was even opmerkelijk als onbegrijpelijk: de kleine kreeg een stevige draai om zijn oren. “Ik heb jullie toch gezegd dat jullie uit school gelijk naar huis moeten komen”, snauwde de vrouw.
Raadsels achterlatend gingen de kinderen, de jongste dreinend met hun weinig spraakzame moeder mee. Mij achterlatend met het onbevredigende gevoel dat het mysterie van het rode ding nooit zou worden opgehelderd. En in de wetenschap dat de koters waarschijnlijk nooit meer nieuwsgierig durven te zijn. Dat wordt immers door hun moeder afgestraft met een pak slaag. Het waarom is misschien wel het grootste mysterie.