Zwarte Zeeuwse geschiedenis
Op 1 juli 1863 behoorde de slavenhandel tot het verleden. Keti Koti, ook wel de Dag der Vrijheden genoemd, wordt niet alleen in Suriname en Amsterdam gevierd, ook in Middelburg staat men er bij stil. Want het Zeeuwse stadje vormde een belangrijke rol in de handel en verscheping van slaven die Suriname als bestemming hadden.
De slavernijgeschiedenis is doordrenkt met nauwe handelsbanden tussen Middelburg en Suriname. Een geschiedenis die zichtbaar blijft door de vele oude pakhuizen in de stad. Van daaruit werd handel gedreven en werden zeilschepen met bestemming West-Afrika geladen met de meest uiteenlopende goederen. De vrije ruimte die in de schepen ontstond na het lossen van de lading, werd opgevuld met een nieuwe kostbare lading: honderden vastgeklonken Afrikanen die als slaven zouden worden verkocht in de Amerika’s. Zij moesten een helse reis maken met vaak als eindbestemming de Surinamerivier bij Paramaribo en de diverse plantages.
In totaal zijn door Zeeuwse schepen zo’n 180.000 slaven naar Zuid-Amerika verscheept. Het is dit verleden dat in 2001 aanleiding was voor het oprichten van de Stichting Monument Middelburg (SMM). En het is datzelfde verleden dat ertoe heeft geleid dat deze stichting er in slaagde om op 2 juli 2005 een Zeeuws Slavernijmonument te onthullen op de Balans, een historische locatie in Middelburg. Daar had de grootste particuliere slavenhandelaar, de Middelburgse Commercie Compagnie (1720-1889), haar hoofdpakhuis staan.
Symbool onderdrukking
We ontmoeten Siegfried Steglich, Imro de Baas en Purcy Olijfveld van de stichting. De mannen leiden Parbode door het slavernijverleden van Middelburg. Steglich: “Middelburg moet zich zeer bewust zijn van zijn geschiedenis. Het monument is een symbool voor alle vormen van onderdrukking. De recente geschiedenis leert dat slavernij van alle tijden is en wij dragen daarom ook de gedachte op aan hen die hebben geleden en de mensen die nu nog lijden door gevangenschap, kinderuitbuiting, prostitutie en slavernij.”
Jaarlijks wordt de Keti Koti-herdenking bij dat monument op een bescheiden wijze gevierd. Bezoekers komen echt om stil te staan bij het verleden, niet voor een feest. Olijfveld: “Soms merk je dat er Nederlanders zijn die zich op een of andere wijze schuldig voelen. Je moet niet in het verleden blijven hangen maar naar de toekomst kijken.”
“Het is een onderbewust schuldgevoel”, vervolgt Steglich. “De avond voor 1 juli houden we een wake bij het monument. Dan wordt een overdenkingsgebed gehouden en een plengoffer gebracht. Op 1 juli zelf wordt op het Abdijplein gefeest.”
Samenwerking
Maar ziet de Stichting Monument Middelburg niet liever de jaarlijkse nationale herdenking naar Middelburg komen? In de zomer van 2008 liet de initiatiefnemer van de stichting, Ferdinand Ralf, al doorschemeren die herdenking graag om de vijf jaar te zien bij ‘zijn’ monument op de Balans. Volgens Steglich is die wens nog steeds aanwezig: “Het streven van de SMM en van de provincie Zeeland is erop gericht om in samenwerking met het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in Amsterdam te komen tot een grootsere aanpak van de herdenking. Wij willen als SMM het Zeeuwse aandeel in de slavenhandel goed onder de aandacht brengen. Dit jaar leek ons een geschikt moment om dat streven te realiseren. Wij gaan er vanuit dat het op termijn gaat lukken. Nu is dat door tijdgebrek nog niet gelukt.”
Burgemeester Koos Schouwenaar laat in een reactie weten: “Uiteraard is de gemeente Middelburg bereid, indien men dat wenst, om in een volgend jaar de Nationale Herdenking mee te organiseren.”
De tachtigjarige Zita van Breet-Haman uit Zwolle bezoekt ieder jaar de Keti Koti-herdenking in Middelburg. Dankzij persoonlijke contacten is ze etrokken geraakt bij de Zeeuwse herdenking. Ieder jaar voert zij in witte rouwkleding het plengoffer uit. “Deze herdenking mag niet verloren gaan. Ik zou zo’n herdenking overal willen. Er heerst immers nog steeds slavernij, denk maar aan onder andere vrouwenhandel. De herdenking in Middelburg is zuiverder dan de landelijke herdenking. We kunnen ons zelf zijn op de Balans. Het carnavalachtige op 1 juli in dat Oosterpark in Amsterdam wil ik niet. De één draagt een nog grotere armband dan de ander. Ik vind het niet leuk daar. Zolang ik kan, zal ik ieder jaar op 1 juli naar Middelburg reizen. Het is te belangrijk om te vergeten.”
We staan bij het monument op de Balans. Je waant je in het verleden door de schitterende monumentale gebouwen rond het plein. Tijd voor een wandeling naar een tastbaar verleden, het in Middelburg bekende pakhuis ‘Demerary’ aan het Oostkerkplein. De naam ‘Demerary’ is afkomstig van het district Demerary, dat samen met de districten Essequebo en Berbice tot het begin van de negentiende eeuw Nederlands Guiana vormde, nu Guyana. In ‘Demerary’ werden goederen opgeslagen die onder andere afkomstig waren uit Suriname, nadat de schepen daar slaven hadden gelost. Nu bevindt zich in het pand een moskee. Het prachtige gebouw ademt één en al historie die je door de poriën in de muren naar buiten voelt komen.
Onmenselijk
Het leven van een slaaf in Suriname was onmenselijk. Er zijn getuigenissen van reizen bewaard. De Duitser Joachim Christian Nettelbeck was opperstuurman aan boord van MCC-schepen. Hij maakte slavenreizen naar Suriname in 1750, 1758 en 1771 en hield vaak een dagboek bij. Hij schrijft eind 1771 onder
andere: ‘De scheepsdokter gaf de aangekochte slaven een braakmiddel om hen te bewaren voor de nadelige gevolgen van doorgestane angsten; dan kregen ze ijzeren boeien aan handen en voeten en werden bovendien paarsgewijs aaneengekoppeld met ijzeren stangen. (…) Half december kwamen we in de Surinamerivier aan, waar we 4 tot 5 mijl voor Paramaribo voor anker gingen om de plaatselijke gezondheidsinspectie af te wachten. (…) Onze belangrijkste taak bestond uit de verkoop van onze zwarte waar. Gewoonlijk liet de kapitein bij zijn aankomst in de kolonie een circulaire bezorgen bij de plantagebezitters waarin hij zijn meegebrachte koopwaren aanbeval en de kopers aan boord uitnodigde. (…) Gewoonlijk was de prijs voor mannen 400 tot 450 gulden. Ook jonge knapen van 8 of 10 jaar en ouder brachten zoveel op; een vrouw, al naar gelang haar mooie of minder mooie uiterlijk, werd voor 200 tot 300 gulden verkocht; was er sprake van een vrouw, die mooi, jong en rijp was, dan was zij 800 tot 1000 gulden waard en kenners betaalden vaak nog beduidend meer’.
De slaven werden overigens in Suriname onderverdeeld in twee groepen. In het boek ‘De negerslaven in de kolonie Suriname’ meldt Marten Douwes Teenstra in 1842 het volgende: ‘De hoofdverdeling der slaven bestaat in Negers en Kleurlingen. De Negers verdeelt men in twee soorten: Zoutwater-Negers (die van buiten over zee aangevoerd worden) en Creolen-Negers (die in de kolonie geboren zijn). Ook verdeelt men dezelve in plantaadje- en fort-slaven; de eersten loopen naakt, zijn minder beschaafd en ontwikkeld, doch doen veel nuttiger werk; de laatsten zijn slimmer en geslepener, en schikken zich, vooral de jonge Negerinnen, die zeer behaagziek zijn, veel meer op’.
‘Kort in den teugel’
Teenstra schrijft verder hoe ‘de gewezene Minister van Koloniën, Joh. van den Bosch’ spreekt over slaven: ‘De slaaf dom blijven en kort in den teugel worden gehouden en als een redeloos dier met weinig behoeften leven, en geheel machinaal, gelijk een molenpaard, werken: want de ontwikkeling van zijn verstand en rede zoude hem onwillig en ongehoorzaam maken’.
Slaven die trachten aan hun onderdrukte bestaan een einde te maken door te vluchten liepen het risico zwaar gestraft te worden. Tussen 1765 en 1787 werden zestien slaven door een rechter veroordeeld tot de amputatie van een been. Van vier slaven werd een achillespees afgehakt. Maar, ook eigenaren van slaven werden veroordeeld. Zo werd in augustus 1822 Anna Elizabeth Lindsay op een schavot in Paramaribo openlijk gegeseld en verbannen. Zij had een van haar slavinnen, Henriette, mishandeld en levend in een trens gedumpt. De slavin werd de volgende ochtend onder een manjaboom gevonden. Lindsay trachtte vervolgens haar slavin alsnog te doden door haar levend te begraven. Echter, op last van de ‘Raad-Fiscaal’ werd de zwaargewonde Henriette op een kar naar een ziekenhuis gebracht waar ze overleed. De vrouw was berucht in Paramaribo.
Het was een normaal beeld als een slavin als straf voor een klein ‘vergrijp’ naakt, bloot en gezweept door de straten werd getrokken. Marten Douwes Teenstra: ‘Ten einde de aandacht van het publiek meer op te wekken, hangt men zulk eene, ter bespotting ter prooi gegevene Negerin een waterpot aan den hals; wordende verder met een dozijn levende todden (padden van de grootste en afzigtelijkste soort, die bestendig een bijtend water loozen) omhangen’.
Het zijn slechts woorden en voorbeelden die aan verbeelding niets te wensen overlaten. In Middelburg blijft het donkere Zeeuwse verleden zichtbaar op de Balans. Steglich: “Het bevrijdende van het bezig zijn met de Keti Koti-herdenking levert niet alleen meer inzicht op in de eigen geschiedenis, maar het geeft ook meer mogelijkheden tot nog meer integratie..”
In de achttiende eeuw waren diverse inwoners van Middelburg betrokken bij de slavernij, waar ze flink van profiteerden. Zelfs de vooraanstaande familie van een burgemeester van de stad Middelburg, Pieter van Visvliet. Hij was ook bewindhebber van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Twee familieleden van hem uit Middelburg werden eigenaar van de plantage Domburg. Eind zeventiende eeuw was het de Middelburger Floris la Rue die eigenaar was geworden van de plantage Rorac aan de Surinamerivier.