Remie Burke
Bij de poort is een waarschuwingsbord in het Engels aangebracht, vrij vertaald: Maak je niet druk om de honden, maar pas op voor de eigenaar… Die waarschuwing lijkt mij geheel op zijn plaats, want we zijn op bezoek bij Remie Burke, meer bekend als the one armed warrior. Wat gevechtsport betreft is hij van alle markten helemaal thuis, van boksen tot karate, van taekwondo tot thaiboksen.
Hij is pas verhuisd van de Jozef Leliestraat naar een kleinere woning in een bungalowpark aan de Indira Ghandiweg. De voorzaal is voor minstens een kwart gevuld met trofeeën, door de jaren heen behaald bij verschillende wedstrijden in diverse landen. We noemen Amerika, Australië, Japan, Brazilië, Canada, Trinidad, Nederland en Frankrijk. Grote en kleine bekers staan netjes op de vloer opgesteld, gerangschikt naar het jaar waarin de overwinning is behaald. Maar laten we beginnen bij het begin, zijn jeugd. Remie groeit op in Welgelegen en gaat als kleine jongen naar de padvinderij. Daar komt hij in aanraking met de gevechtsport. Op zijn zestiende zit hij in de nationale selectie. Van zijn ouders, allebei ambtenaar, kan hij het talent niet hebben. Zijn opa van moederszijde bokste, misschien komt het van die kant. Hij is vroeg overleden, Burke heeft hem niet gekend. “Mijn moeder heeft er nooit van gehouden, mijn vader ook niet. Maar toen ik in de nationale gevechtssportselectie zat, zagen ze dat ze er niets meer aan konden doen, want ik hou ervan. Ik moet soms nog weleens tegen mijn moeder jokken als ik naar Amerika ga. Dan is het ‘ga je weer vechten?’ en dan zeg ik ‘nee, het is niet zo zwaar’.” Zijn vrouw maakt zich minder druk. Zij weet dat Remie zich goed voorbereidt. Vijfentwintig jaar leven ze al samen. “Zóóó”, zeg ik, “knap hoor.” Hij lacht een lach tussen trots en verlegen.
De sport heeft volgens hem ook een andere kant. “Ik rook niet, ik drink niet. Iemand die constant traint is altijd fit, met zo iemand kun je wel werken. Ik hou van alle takken van sport. Ik heb meer bewondering voor iemand die iets bereikt in de sport dan voor iemand die een missverkiezing wint. De één is mooier dan de andere, nou ja zeg, dat slaat op niets. Je kunt mooi zijn, maar je bent een heks. Omgekeerd natuurlijk ook.”
Militaire Politie
Als jonge jongen wilde hij eigenlijk sportleraar worden, naar Nederland. Dat lukte niet. Dan maar naar het Christelijk Pedagogisch Instituut (CPI), waar hij ook nog leert blokfluiten. Hij vordert tot de derde klas. Maar als er een eerste lichting Militaire Politie zal worden opgeleid, neemt hij als jongeman van negentien zijn kans waar. Hij meldt zich aan en wordt geselecteerd.
Op zijn twintigste komt de jonge militair met zijn bromfiets frontaal in aanraking met een auto die in volle vaart over de Kwattaweg rijdt. Hij maakt een duikvlucht en belandt enkele meters verder tegen een paal. De zenuwen van zijn rechterarm raken ernstig beschadigd. Twee operaties in Suriname bieden geen soelaas. Dan maar naar Nederland voor een derde ingreep. Helaas, de arm blijft zoals hij is, verlamd.
“Na twee dagen wachten op de uitslag en één dag huilen heb ik gedacht ‘oké, mijn rechterarm is verlamd, dan ga ik maar door met die ene arm’. Daarna ging het snel. Binnen een maand begon ik al aardig te schrijven, om te zien hoe snel het gaat in die hersenen. Als ik in oude schriften kijk, zie ik tot mijn verbazing dat mijn handschrift hetzelfde is gebleven, ik schrijf even slordig en ook weer even snel. Sommige dingen kan ik niet, maar ik kan héél veel. Het enige dat ik nog niet heb geprobeerd, is verticaal omhoog klimmen langs een touw. En de hemdsmouw van mijn linkerarm, die kan ik niet dichtknopen. Voor de rest doe ik alles, autorijden, automaat of versnelling, links stuur, rechts stuur, zonder probleem. Ik druk op met mijn ene arm, evenveel als die anderen, zij vijftig keer, ik ook vijftig keer. Koppig, doorzetten, dat heb ik altijd gehad.” En die koppigheid die heeft hij wél van zijn beide ouders. Zijn vader is overleden, zijn moeder leeft nog.
Napoleon-pose
Hij heeft een speciaal vest waarin hij zijn arm doet, een soort Napoleon-pose. Op vliegvelden leidt zijn verschijning nogal eens tot een hoge mate van alertheid: een grote neger die zijn hand in zijn vest heeft, daar moet een wapen achter steken! Dus draagt hij op reis liever een mitella, dan lijkt het allemaal wat onschuldiger.
Ondanks zijn handicap is hij tot de dag van vandaag militair. Hij heeft zich verder ontwikkeld in binnen- en buitenland en is in de achterliggende jaren opgeklommen tot kapitein. “Ik was indertijd de beste van mijn lichting. Zij hebben allemaal respect voor me, tot de dag van vandaag. Ik zie mezelf niet als iemand met een handicap. Ik laat niet blijken dat ik een handicap heb. Ik zie die gasten wel, ze lopen op straat met één been en een kruk. Ze komen op me af voor ondersteuning. Ik kijk ze aan en ik zeg ‘sorry, jij hebt één been, ik heb één arm’. En dan mag de persoon weg. Je kunt misschien bepaalde dingen niet doen met één been. Maar er zijn ook dingen die je wél kunt, achter een computer zitten, naar een beeldscherm kijken bij een beveiligingsbedrijf. Ik heb heel veel moeten doorstaan om zover te komen als ik nu ben.”
In de revotijd was hij verbonden aan de Militaire Politie en daarna de Centrale Inlichtingen Dienst. Tegenwoordig houdt hij zich bezig met opleidingen en trainingen. Tijdens de beëdiging van Bouterse in augustus van dit jaar deed Burke dienst als plaats vervangend Coördinator Beveiliging. Brunswijk fungeerde als lid van de begeleidingscommissie. “Toen dacht ik wel, waar zijn we al die tijd mee bezig geweest. Al die jaren van de binnenlandse oorlog, al dat kapot schieten. Nou zitten die twee samen. De binnenlandse oorlog is een zwarte bladzijde in onze geschiedenis, zoiets mag nooit weer gebeuren. Het was nergens voor nodig, dat hele gedoe.” We gaan nog even door over die oorlog. Als u in de oorlog hebt meegevochten dan heeft u ook mensen gedood? “Nee”, reageert hij kort maar krachtig. Maar als hij mijn sceptische blik ziet, wil hij zijn antwoord wel relativeren: “Kijk, ik weet het niet. Als iemand vuurt, dan vuur je terug. Je ziet beweging, je schiet, je weet niet wie je geraakt hebt. Belangrijk is dat de vijand zich terugtrekt. Ik ken geen enkele militair, en niemand hoeft stoer te doen, die gewoon iemand aankijkt en schiet. Een vrouw gilt, je staat daar en je schiet? Ik denk het niet. Surinamers hebben niet zoveel lef. We hebben een grote mond, dat wel.”
We zitten nu met de naweeën van die oorlog; allereerst de achterstand in het binnenland. “Die kinderen in het binnenland zijn slim, maar ze krijgen de kans niet, ze kunnen naar school. Ja, tot de zesde klas en that’s it. Als iemand zonder scholing een buitenboordmotor uit elkaar haalt en repareert en velen doen dat gewoon, dan heb je wel koppie koppie.
Charlie Bravo
Over het harde militaire leven en de binnenlandse oorlog heeft Burke een boek geschreven: Charlie Bravo. Het is opgedragen aan de bewoners uit het binnenland die onder de oorlog hebben geleden. In 1997 schrijft Burke een tweede boek: De dreiging, met onversneden seks, de handel in drugs en relevante informatie over hiv en aids. Over drugsgebruik tijdens de gevechten, kan hij kort zijn. Dat gebeurde niet en zo komen we automatisch bij de ex-militairen. Want het kan natuurlijk wel zo zijn, dat militairen na de gevechten drugs zijn gaan gebruiken, als een soort particulier initiatief en op die manier de weg kwijt raakten. “Waarom ga je uit dienst? Men zegt het leger betaalt niet goed, maar je hebt ook aanspraak op extra voorzieningen. Ik ben militair in hart en nieren. Ik ben doorgegaan. Je blijft of je gaat weg en dan vind ik niet dat je geholpen moet worden. Ja, voor die Ptss-ers moet de staat inkomen, maar je gaat mij niet zeggen dat al die militairen Ptss-ers zijn. Ze gaan het ergens anders proberen, een hossel doen, en als het dan niet lukt, gaan ze klagen. Ik denk dat ze veel aan zichzelf te wijten hebben. Men gaat vinden dat ik hard praat, maar daarvoor ben je militair. Maar ik praat á titre personelle.”
Vechten met opa
“Ik ben nu 49 en ik wil ten minste tot mijn vijftigste vechten. Daarna kijk ik wat ik doe. Belangrijk is dat je blijft bewegen, ook na je vijftigste. Vrienden van me zeggen ‘stop, want je gaat klappen krijgen’. Maar ik bereid me goed voor. Ik oefen met jongens rond de twintig. Ik zeg altijd ‘jongens, jullie gaan nu vechten met opa’. Maar tot mijn verbazing kunnen ze opa nog steeds niet pakken. Het is een kwestie van discipline, niet alleen in de vechtsport hoor, dat geldt voor alle takken van sport. We hebben goede voetballers, maar toch komen we niet verder…”
De uitnodigingen om te vechten komen regelmatig vanuit de hele wereld. In zijn eentje trekt hij erop uit, zonder trainer of begeleider. De tickets komen van sponsoren. Honderden brieven gaan daarvoor de deur uit. Soms lukt het wel, soms niet. Hij kan regelmatig rekenen op de SLM voor een ticket, Staatsolie ondersteunt, evenals Suradel, Sun Ice, Dest en Zonen en de heer Waterval. Zo kan hij elk jaar in ieder geval naar de open kampioenschappen in Amerika. Aan thaiboksen waagt hij zich de laatste jaren niet meer; dat is hem te zwaar met vijf ronden van drie minuten. “Ik heb vrienden die in een bar gaan zitten, proberen vrouwen te versieren. Ze zeggen: ‘zie je deze fles, die drink ik alleen leeg’. Of ze zeggen: ‘ik ga op één avond met drie vrouwen naar bed’. Als die man op een avond met drie vrouwen naar bed gaat, dan weet ik dat niet. Dus hij moet het mij zelf vertellen. Maar dat is zijn verhaal. Ik wil dat verhaal van die vrouwen horen. Ik zeg altijd ‘hou die verhaaltjes maar voor jezelf’. Voor wie is het goed?
“Ik hou me bezig met het trainen van de jeugd, ik hou ze van de straat, weg van de criminaliteit. Ik dril ze, waarschuw ze: wie wil kan proberen één rotzooi uit te halen!”
Vier maal in de week is hij te vinden in Sparimaka, zijn thaiboksschool opgericht in 1985, thans gevestigd aan de Keizerstraat in het gebouw van de PSV. Rijk wordt hij er trouwens niet van, integendeel. Waardering krijgt hij wel: in 2008 is hij voor zijn prestaties door Venetiaan gedecoreerd tot Grootofficier in de Ereorde van de Gele Ster. Het thaiboksen is overigens door Remie geïntroduceerd in ons land.
Overleden zoontje
“Ik ben hard, maar ik heb ook zachte kanten. Als je stoer doet, ga ik je tonen dat ik stoerder ben. Zo ben ik dan wel weer. Maar met kinderen ben ik zacht, heel zacht. In het leger zeggen we ‘als je een schaap bent, dan ben ik een schaapsherder, maar als je een tijger bent dan probeer ik een tijgertemmer te zijn’.”
Zelf heeft hij geen kinderen, wel gehad, vroeger voordat hij ging samenleven met zijn huidige vrouw. Hij kreeg een zoontje met een Indiaans meisje. “Heel vreemd, het was een heel leuk ondeugend jongetje. Op driejarige leeftijd is hij zonder enige reden van de ene dag op de andere overleden. Dat heeft me ook gefrustreerd. Ik heb in mijn leven heel veel klappen moeten incasseren. Maar het leven gaat door hè. Dat is één van mijn sterkste kanten, ook met die arm. Ik zeg altijd als er iets gebeurt en je kunt het niet veranderen, dan moet je doorleven.”