Edgar Cairo laat zich niet inkaderen
Het is documentairemaakster Cindy Kerseborn die, samen de Werkgroep Caraïbische Letteren, Edgar Cairo en zijn nalatenschap in ere wil houden. Haar Stichting Cimaké Foundation (SCF) riep 2010 uit tot het Cairojaans jaar dat op 16 november in Nederland, tien jaar na zijn dood, wordt afgesloten met de première van de documentaire Ik ga dood om jullie hoofd.
Het was niet slechts Cairo zijn eigenwijze omgang met het Sranan, maar vooral het constante gevecht om in Surinaams-Nederlands niet alleen lezers aan zich te binden maar om literair Nederland te bewijzen dat met zijn taalgebruik er best prachtige verhalen te vertellen waren. Een taal die door veel lezers afgedaan werd met: “Zo praten we niet.” Naast de veertig boeken en gedichtenbundels, was zijn schrijfstijl elke week te bewonderen in de Volkskrant. Edgar Cairo was de eerste zwarte columnist van wiens penverdiensten een Nederlandse krant gebruik maakte.
Judith Leysner, een Cairo-interpreterende kunstenaar, vat zijn kracht samen in directheid, strijdvaardigheid en originaliteit. “Op zijn eigen manier vertelt Cairo het verhaal van de zwarte mens, in dit geval de Surinamer. Onze interesses overlappen elkaar. Wij hebben het onderzoekende en de Surinaamse cultuur gemeen.” Judith Leysner liet zich inspireren door zijn gehele oeuvre en staat momenteel met nog drie andere beeldend kunstenaars op een tentoonstelling over Edgar Cairo in CBK Amsterdam Zuidoost.
Hoogbegaafd
Edgar Cairo liet zich niet voor één gat vangen. Intellectuelen, die hem bestuderen, proberen hem steeds onder een eigen bepaalde noemer, een soort nyunmannem, te plaatsen. Hij was schrijver, columnist, performer en schilder, die barstte van ideeën en idealen. Vooral het laatste, het schilderen, deed hij heel excessief in zijn laatste levensjaren. Als door een winti bevangen, verwerkte hij alle in hem opborrelende verhalen in schilderijen. De meeste schilderwerken hebben geen titel, waarmee je alvast een handvat krijgt aangereikt. Een eigenschap die je niet zo gauw van Cairo verwacht. Hij benoemde namelijk alles. “Cairo was een bezetene, een intellectuele waaghals die op het randje schreef en schilderde. De verf mocht niet ‘mooi’ worden. Mooie dingen werden door tweederangs kunstenaars gemaakt, die geen flauw benul hadden van poëzie”, beschrijft bewonderaar en schrijver/kunstenaar/curator Michael Tedja hem. “De hoogbegaafde Cairo, die dus in amper een week tijd een hechte roman kon schrijven (‘De smaak van Sranan libre’), is ook in zijn schilderijen aanwezig. Zijn beeldtaal, die gelijk staat aan zijn schrijftaal, is stuwend van karakter. Zijn verhalen zijn geen begeleidende teksten en zijn schilderijen zijn geen illustraties bij de verhalen. Hij schiep een elitaire kunst in een tijd waarin de zwarten als inferieur werden gezien. Dat is pure noodzaak gebleken”, analyseert Tedja het werk en de persoon van Edgar Cairo.
Jezus Christus
De schilder Cairo werd geboren in de laatste tien jaar van zijn leven toen hij problemen kreeg met zijn geestelijke gezondheid. Schrijver Dirk van Weelden benoemt deze periode als te zijn een noodsituatie waar een briljante geest in terecht was gekomen. “Het zijn aan de ene kant de vrije improvisaties van een scheppende geest in een voor hem nieuwe kunstvorm, met alle speelsheid, onhandigheid en onevenwichtigheid van dien. Maar”, zo vervolgt van Weelden zijn visie op Cairo, “de schilderijen zijn ook sporen van een overlevingsstrijd. Met kleuren en penseelstreken, met symbolen en beelden bezwoer hij zijn demonen, zijn wanhoop.” Het schilderen ziet Van Weelden dan ook als een soort van laatste sprankje hoop om de confronterende schrijver weer tot leven te wekken. “Schilderen was ook het blazen in de gloeiende as om het vuur weer te laten opvlammen, het gaande te houden, het licht te redden.” Het was ook een periode waarin Cairo, volgens hoogleraar Caraïbische Letteren en Cairokenner Michiel van Kempen, in de waan verkeerde een directe zoon van de hemel te zijn. Jezus Christus in hoogsteigen persoon, die zijn volgelingen met verborgen verhalen, parabels achterliet, die maar na zijn dood ontcijferd moesten worden. Het tempo waarin hij schilderde en schreef was vrij hoog. Zij, die Cairo bestuderen, beweren zelfs dat hij zijn vroege dood wel zag aankomen en dus intensief en agressief te werk ging. Voor zijn schilderwerk gebruikte Cairo weinig doeken maar veel hout. Grote, kleine, langwerpige of vierkante stukken. Van sommige schilderwerken was duidelijk te zien wat er geschilderd was. Dieren of mensen van wie de kunstenaar het niet zo nauw nam met de anatomie, maar eerder met het verhaal, terwijl veel schilderijen kleurrijke uitingen zijn. Misschien dat je daaruit zou kunnen afleiden dat Cairo in ieder geval in een vrolijke stemming verkeerde en de mindere felle kleuren ook een iets mindere positievere afspiegeling van zijn geestelijke toestand waren. Volgens Tedja kun je geen krachtige beelden oproepen, intelligente verhalen vertellen en een inhoudelijke bijdrage leveren, als je fundament instabiel is.
Eenzame koning
De tentoonstelling ‘Edgar Cairo (1948-2000), de schrijver als schilder’ laat Cairo-aanhangers de visuele kant van hun held zien. In de daarbij behorende catalogus vertellen vijf Cairokenners vanuit hun persoonlijke ervaringen. Hun verhalen zijn verschillend, maar bevlogen tegelijk. Dirk van Weelden noemt Cairo de eenzame koning, naar een soortgelijk schilderij en gedicht. “Zo statig en groots als de klank is van dit gedicht, zo bescheiden en stilletjes is dit kleine schilderij van de zwarte koning. Het schilderij is een echo van de hooggestemde idealen achter Cairo’s schrijverschap. De weigering zich te laten vastleggen tot een keus tussen Nederland en Suriname, tussen het Sranan en Nederlands, tussen geletterd en oraal, tussen mannen en vrouwen, tussen wetenschap en winti, tussen schrijven en optreden.”
Schrijver en columnist Stephan Sanders vergelijkt de taalstrijd van Cairo met de Zuid-Afrikaanse variant, het Kaapse Afrikaans. Sanders noemde de poging van Cairo voor erkenning van het gecreoliseerde Nederlands marginaal, omdat hij dat deed als Surinaamse neger, zoals Cairo zich consequent noemde. Dat in tegenstelling tot de Zuid-Afrikaanse schrijver en kunstenaar Breyten Breytenbach, die als blanke zoon van een Boeroe in het openbaar verklaarde: “Afrikaans is ’n bastertaal, en ons is ’n bastervolk.” De impact was toen, in 1973 ten tijde van de Apartheid veel groter. Sanders ontmoette Cairo slechts één keer in 1983 en zegt met de kennis van nu dat Cairo met zijn pleidooi voor een Surinaams-Nederlands bastaardtaal wel degelijk een wereldpoging ondernam voor de erkenning. Hieruit blijkt dat praten, schrijven over Edgar Cairo je niet uitsluitend over een bepaald aspect van de beleving van zijn persoon kunt bespreken zonder zijn veelzijdigheid te erkennen.
De schrijver Cairo staat niet los van de dichter Cairo en nog minder van de schilder Cairo. En om in de termen van Michael Tedja te spreken: “Eat the frame. Cairo laat zich niet inkaderen.” Cairo is de verpersoonlijking van het wezen om door taal en beeld prachtige verhalen te scheppen met het Surinaams-Nederlands als voertaal.
De leerstoel Cairojaans aan welke Nederlands sprekende universiteit dan ook, is het overdenken waard. O, zoals hij het zelf ooit zei: ‘Het Cairojaans is nie fo domme achtersloot-mensen. Met een studie Cairojaans zou je nu wel een papier (diploma) kunnen halen’. De jarenlange sluimerende discussie in Suriname over wat nu de juiste voertaal moet worden, heeft er een alternatief bij. Een alternatief waar geen enkele Surinamer zich voor hoeft te schamen. Het is een taal die zich net zo vlot heeft ontwikkeld in de Nederlandse koloniale in loop der eeuwen als het Sranantongo. Beide talen kunnen zelfstandig hun mannetje staan en overleven.