Beschermbeugel
In de rivier liggen duizenden rotsblokken. Als het water hoog staat dan zijn ze onder water en vaar je er gewoon overheen, geen probleem. Als het water laag staat, zie je ze liggen; ook geen probleem. Maar bij elk rotsblok is een waterstand waarbij het precies zestig centimeter onder water zit, zo diep als een buitenboordmotor steekt. En buitenboordmotoren zijn kwetsbaar en duur. Elke schipper in Saamaka tuurt daarom onderweg voortdurend naar het water, speurend naar golfjes, rimpeltjes, deukjes en kolkjes die op rotsblokken kunnen wijzen. Hij kent de ligging van honderden rotsblokken, met hun gevaarlijke waterstanden.
Maar niemand is alwetend en in september, oktober, december soms ook nog, als het water erg laag staat en de korjalen bijna over de rivierbodem scheren, dan is het echt geen schande als je gemiddeld elke honderd kilometer een rotsblok raakt. Ik weet dat als geen ander, want ze komen dan altijd bij mij met de schade. Honderden propellers en staartstukken heb ik al gerepareerd.
Voorkomen is beter dan genezen. Daarom vaar ik met een ijzeren beschermbeugel over de motorstaart. Die beugel is na al die jaren flink gebutst maar staal kan meer hebben dan aluminium en mijn propeller en staart zijn nog als nieuw. Andere schippers zagen het, vonden het een goed idee en vroegen mij er ook een voor hen te maken. En dat deed ik. Best wel goed laswerk, al zeg ik het zelf.
Maar als een motorstaart met veertig PK vol gas op een rotsblok knalt, dan moet er iets meegeven – en graniet geeft niet mee. Dus ging die beschermbeugel kapot en de klant kwam klagen. Ik legde hem uit dat die beschermbeugel dus wel degelijk heeft gefunctioneerd: het staartstuk en de propeller waren nog heel, de schade was dus niet duizend srud maar veertig srud, want zo weinig reken ik voor een autogeenlasje. Maar deze logica werkt niet bij mensen die niet houden van breekpennen, brandblussers en smeltveiligheden. Ik kan niet lassen, dat is het, en ik moet geen smoesjes verzinnen, vond de klant.
Dus zocht hij een betere lasser: iemand in de stad die het wel kon. Dat bleek wel toen bij de volgende klap het staartstuk afbrak, maar de beschermer heel bleef. Want die stadse lasser had mijn ontwerp aangepast: de las die bij mij de klap op moet vangen verving hij door een stuk stripijzer, twee milimeter dun en acht centimeter lang; stripijzer dat niet barst maar buigt. Zo werd de staartbeschermer beschermd door de staart: de staart ving de klap op, de beugel verboog. Een goed ontwerp, volgens de eigentijdse normen die stellen dat het belangrijker is dat de klant tevreden is dan dat de klant geholpen is. Maar de stadse lasser was duurder, want alle waar naar zijn geld. Daarom kwam een volgende klant toch weer bij mij.
“Zeur niet. Zo moet het”, vond die klant, die mijn uitleg over elasticiteitsmodili van staal en aluminium te lang vond duren. Hij had al lang gehoord dat mijn staartbeschermer niet goed was, want de schippers moeten elke dag uren lang op Atjoni wachten op vracht en dan wisselen ze ervaringen uit. En zo kreeg ik de opdracht om de imitatie van mijn ontwerp te imiteren.
Wel, dat overkomt meer ontwerpers. Imitators die het principe niet snappen maar dat doet de klant ook niet, dus dat past wel. Steve Jobs, de ontwerper van het grafisch computerbesturingssysteem, werd later door de markt gedwongen Windows te imiteren. Gelukkig ben ik niet zo goed als Steve Jobs.
Ik vertelde de klant maar dat mijn acetyleen op was en geen beschermbeugel voor hem kon maken. Dat was een smoesje. Ik had er gewoon geen zin in. Er is genoeg werk dat wel zinvol is. Als ik oplossingen moet implementeren die geen oplossingen zijn, dan had ik toch zeker net zo goed bij de ontwikkelingshulp kunnen blijven?