Saamaka
MEISJESBEZOEK
“Bezoek jaagt men niet weg”, beknorde het dorpshoofd mij lang geleden al, toen ik probeerde de regel – geen bezoek tijdens werktijd- te implementeren. Sindsdien verontschuldig ik me maar: “Inderdaad, ik had wel beloofd jouw motor vandaag te repareren, maar ja … bezoek.” En klanten respecteren dat. Bezoek, overmacht. Het is al weer zeven jaar geleden dat ik een erg klierig pubertje wegjoeg om buiten even af te koelen, maar daar wordt nog steeds schande van gesproken en het knaapje is nooit meer teruggekomen.
Er zijn regels voor gastheren, maar er zijn ook regels voor kinderen. Eigenlijk is er maar één regel voor kinderen: Alles mag. Wie deze regel overtreedt wordt afgeranseld … soms.
Ik probeer daarnaast nog wat huisregels in te voeren: Niet met vette vingertjes aan de strijkstok van de viool, niet met natte billen op een boek, deksel op de zoutpot en afblijven van de slijpmachine. Nederlandse bezoekers vinden kinderen bij mij thuis opdringerig en dat zijn ze ook wel.
Maar gezien die hoofdwet -alles mag- vind ik dat ze zich bewonderingswaardig aan mijn huisregels houden, zeker omdat ze weten dat ik hen niet mag wegjagen en een persoonlijk taboe heb voor afranselen. Trouwens, omgekeerd vinden de Saamaka kinderen mijn Nederlandse bezoekers opdringerig: die eisen mijn aandacht op en zij hebben oudere rechten.
Buurvrouw was gekomen om rijst in te zaaien, met zes dochters of kleindochters op sleeptouw – ik weet dat niet zo precies, de generaties lopen door elkaar heen en wie met een baby loopt te sjouwen kan een zus, moeder of tante zijn.
Twee meisjes hadden het na een uurtje al wel gezien daar op die hete kostgrond, dus kwamen ze naar de rivier. Maar de afwas was al gedaan en de rivier stroomde te snel voor baden zonder toezicht, dus kwamen ze bij mij kijken of er iets te beleven viel. Ik zette de soldeerbout maar weer uit, want concentreren lukt toch niet als twee meisjes komen babbelen. Eten wilden ze niet en mijn voorraden waren op. Ik leefde al een week op cassavebrood met awara’s; thuis kregen ze beter voedsel. Ik haalde drie vellen papier en een handvol pennen en potloden. Na de obligate ruzie over wie welk potlood mocht gebruiken, bleek dat ze niet meer zelf konden tekenen – alleen overtrekken. Dat is waar ook, ze gaan tegenwoordig naar school. Ik moest voor hen tekenen.
Met potlood, want dan pas konden zij overtrekken, met balpen. “Vooruit dan maar. Wat moet ik tekenen?”
“Mij!,” riep Selaia. “Nee, mij!,” riep Pikitia. “Met een broek aan!” Want dat begint al vroeg, dat ze ijdel worden. “Best hoor. Ga je broek maar halen.” Pikitia rende weg, naar de kostgrond, om haar broek te halen. Onderwijl tekende ik Selaia maar uit; die leed nog niet aan ijdelheid. En toen Pikitia terugkwam trok Selaia zichzelf al over in blauwe inkt en was het Pikitia’s beurt om te poseren.
Ze maakte het me niet makkelijk. Ze moest meekijken, dus ik zag eigenlijk alleen maar de bovenkant van haar hoofd. En ze eiste dat haar broek goed zichtbaar was, want die had ze niet voor niets aangetrokken. Dat stelde bijzondere eisen aan het perspectief, want ze had een aardig dik buikje. Ik koos dus maar voor een groothoek cilinderprojectie. Zonder constructietekening vooraf valt dat niet mee en bovendien werd ik steeds terechtgewezen: “Nee! Ik heb drie elastiekjes!” En dat op een tafeltje dat schudde omdat Selaia verwoed probeerde een misplaatst balpenlijntje uit te gummen.
Toen Selaia klaar was, zeurde ze dat ze terug wilde naar mama, dus moest Pikitia wel mee. Selaia nam haar tekening mee. Die van Pikitia was nog maar half overgetrokken, bovendien was het een stomme tekening. Die van Selaia was veel mooier en dat was niet eerlijk, dus die mocht ik houden. Die tekening van Pikitia heb ik maar verkocht aan de Parbode. En zo was de middag toch niet helemaal verloren.
Menno Marrenga woont al tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier. Hij deelt zijn belevenissen met de lezers