Aucaners langs de Cottica leven primitief
Dit was het plan: Is het een idee om na 45 jaar met de vroegere rivierdokter Guno Kletter weer langs de dorpen in de buurt van Moengo te varen? Eens kijken wat er verbeterd is? Of de bewoners sneller medische hulp krijgen? En natuurlijk het tweede motief van de 76-jarige Kletter zelf. Zou het niet prachtig zijn oude vrienden te zien ? Bijvoorbeeld de onderwijzer van Wanhatti. “met die had ik altijd leuke gesprekken, ik zou haar nog graag eens ontmoeten.”
Dokter Kletter vraagt aan Cornelly Eeswijk, onderwijzeres te Wanhatti, de naam van haar voorganger, want Kletter kan er zelf niet meer op komen. Maar Eeswijk kent de oude onderwijzer niet, want ze werkt pas twaalf jaar op deze school en komt zelf van Stoelmanseiland. Kletter is zichtbaar teleurgesteld, want het laat het onhaalbare van een deel van onze missie zien: 45 jaar is wel erg lang geleden. Hoe persoonlijk zien patiënten trouwens een dokter en blijft hij niet de hoog opgeleide man uit de stad, met dokterstas en stethoscoop? En is een zieke niet te veel bezig met zijn aandoening om zich in de persoon van de dokter te verdiepen? Kortom, Guno Kletter zal op deze reis niemand van vroeger ontmoeten, het onbehagelijke gevoel wordt verdreven wanneer de arts zich als gemoedelijke dorpsdokter gedraagt en raadsels opgeeft aan de kinderen van Wanhatti (‘stel er zitten tien papegaaien op een boomtak en je schiet er één van af, hoeveel zitten er daarna nog op die tak?’).
Maar over vroeger weet Kletter veel te vertellen. Wat hij aan ziektegevallen tegen kwam? Nou, dat het vooral lastig was diagnose te stellen: “Wat heeft die man? Buiktyfus of malaria? Ja, dan heb je wel medicijnen, maar als je de verkeerde geeft dan kom je de volgende week terug en dan is de patiënt er niet meer, hè? Dat waren de moeilijke dingen waarmee ik worstelde. Dat ik wanhopig zocht naar eenvoudige laboratorium diagnostiek om een keuze te kunnen maken. Een microscoop bijvoorbeeld, je had toen een kleine veldmicroscoop in de handel, maar ja, ik had een grote en daarvoor moet je een goede lichtinval hebben en dat is niet altijd makkelijk. Onderzoek naar ontlasting ging wel, dat deed ik te Wonoredjo, daar kon ik de wormeitjes makkelijk zien. Zo heb ik eens iemand kunnen redden. Die man kende ik goed, hij had een ernstige diarree, verzwakte en zou zeker dood zijn gegaan als ik niet een worm had ontdekt waarvan de specifieke behandeling bekend was. Dat is toen goed gegaan. Zo had ik ook een man die ’s ochtends kwam, te Pikin Santi denk ik, met een grote wond onder zijn knie. Hij was in zijn slaap door een rat gebeten, maar dan denk je, je wordt toch wakker als je zo gebeten wordt? En terwijl ik dat zo formuleer voor mezelf, denk ik, o ja, misschien heeft die man wel lepra en inderdaad. Hij had van die typische vlekken op zijn rug die gevoelloos waren. Als je hem prikt met een naald, dan voelt hij dat niet.
Dit soort voorbeelden heb ik vaak gebruikt bij jonge collega’s uit Nederland, die ik dan vroeg wat zij dachten bij zo’n patiënt. Maar ja, ze zijn daar niet zo vertrouwd met lepra.” Net zoals dokter Kletter uit de stad, verre nazaat van de Nassy’s, op zijn beurt niet alles van de Aucaanse cultuur begreep. “Wat mij overkwam is dat ik een patiënt niet in mijn boek kon vinden. Ze heette Nalina, maar ik vond niks onder de n, ook niet onder andere familienamen. Dat was vreemd, want ze was eerder behandeld. Pas jaren later, toen ik in Amerika als internist werkte, las ik iets over Suriname en toen pas begreep ik dat na een voorvoegsel was. Nalina betekent ‘het is Lina’.”
Lastige man
Van de bureaucratische cultuur op Volksgezondheid was Kletter beter op de hoogte: “We gingen steeds de Cottica op en af en als bij een dorp een vlag was uitgestoken, moesten we aan wal, dan was daar een zieke. Het was gevaarlijk manoeuvreren door de grote ALCOA bauxietboten die op de Cottica voeren. Je moet dan echt een betrouwbare motor hebben, zo één die niet afslaat, maar ja, dat gebeurde vaak. Dus ik moest een nieuwe motor hebben. Ik heb bij herhaling gewezen op de gevaarlijke situatie, maar er was geen geld voor. Toen heb ik uit eigen zak een advertentie in de krant betaald, dat ik geen patiënten meer kon bezoeken, vanwege nonchalance van de overheid. Dat werd mij door de hoge heren niet in dank afgenomen en ik werd bij wijze van straf overgeplaatst naar de stad. Later hoorde ik dat ze een nieuwe buitenboordmotor gehuurd hadden, veel duurder natuurlijk.” Deze principiële houding had hij wellicht van zijn vader geërfd, die was ook dokter en kort minister van Volksgezondheid. In april 1953 werd aan vader (ook Guno) Kletter ‘eervol ontslag verleend toen een vrouwelijke ondergeschikte hem beschuldigde van een vergrijp tegen de zeden’, zo staat dat op internet. Zijn zoon nu: “het was een politiek spelletje om hem als minister kwijt te raken, niet echt moeilijk, want hij stond bekend als vrouwenliefhebber. Ze hadden een aantrekkelijke verpleegster op hem af gestuurd. Ik zat in het buitenland op school en toen ik terugkwam, sprak mijn vader er niet over.”
Met traditionele geneeswijzen had Kletter niet veel problemen. Hij herinnert zich wel de gevaren van het insmeren van de navelstreng met pimba, een soort klei, maar daar kan je naveltetanus van krijgen. “Dus wij raadden dat altijd af. Maar de traditie is vaak te sterk. De oudere vrouwen overtuigden de jonge moeders dat zij het altijd met klei gedaan hadden en dat zij het ook zo moesten doen. Pas als ze op school geweest zijn, wordt het makkelijker, dan hebben ze wat afstand genomen van hun tradities. Daarom is scholing zo belangrijk, de jongeren kunnen dan meer zelf beslissen.
Dat ze zelf kunnen kiezen is soms lastig, dat merk je nu nog. Tijdens mijn laatste baan in Nickerie, maakte ik dat ook mee. Ze gingen ’s morgens naar de huisarts, ‘s middags naar de poli en dan ’s avonds naar de wachtdokter.
Hadden ze drie keer medicijnen gekregen, nog afgezien wat de natuurgenezers gaven.”
Als 45 jaar geleden een dokter per korjaal de rivier af ging, zou je dan nu niet een moderne boot verwachten, een goed uitgerust hospitaalschip? Nee dus, het is juist andersom, want patiënten gaan zelf meer op pad, de medici varen nauwelijks meer uit. Er zijn nu taxidiensten naar Moengo, maandag en vrijdag per grote korjaal, voor 12,50 srd. Het ziekenhuis in Moengo is zo goed uitgerust, dat al die spullen niet meer op een boot passen. En het spreekuur wordt zo geregeld dat Cottica-bewoners voorrang krijgen, om de boot terug naar huis niet te missen.
Zuster Anna
Er is sinds kort een post van de Regionale Gezondheids Dienst (RGD) op Wanhatti, maar je hoort er niemand over, iedereen gaat naar Zuster Anna, iets verderop in Lantiwee. Guno Kletter wil haar graag opzoeken, is benieuwd naar wat ze allemaal doet. Als we haar kant opvaren, komen we midden op de rivier een vrouw tegen die aan alle verwachtingen voldoet.
Zuster Anna, eigenlijk Anne Dreisbach, Amerikaanse met Duitse voorouders. Op de website van de baptisten staat ‘dat Anna in dienst is van de Independent Faith Mission Board en als medisch zendeling tussen de Bosnegers langs de Cotticarivier werkt’. Zuster Anna heeft in Lantiwee, tussen Wanhatti en Pikin Santi, al dertig jaar een medische missiepost. De missie is haar geloof verkondigen en het medische is hulp bieden aan iedereen en staat los van het geloof, hoewel in de kliniek gebeden wordt. Anna voer vroeger alle dorpen langs, maar nu de bewoners mobieler zijn geworden, ontvangt ze bij voorkeur de zieken in haar kliniek.
En veel, elke dag tientallen, soms zelfs honderd consulten per dag. Essentieel is dat ze zelf medicijnen verstrekt, met hoge korting ingekocht bij Duitse farmaceutische bedrijven die donaties van de belasting mogen aftrekken. De RGD-post in Wanhatti is sinds september vorig jaar open, maar het stelt volgens de bewoners weinig voor. Iedereen is enthousiast over Zuster Anna. Zou de medische post eerst om de veertien dagen open zijn, het is nu al verminderd tot één keer per maand. En de daar voorgeschreven medicijnen moet je ophalen in Moengo, pas de dag nadat je het recept hebt ingeleverd, dus je moet er twee keer heen of overnachten. Zuster Anna: “de locatie van de RGD-post zal wel bepaald zijn door een donorland of een organisatie. Iemand stelt geld beschikbaar en gaat dan ook beslissen, maar ze snappen het niet, want het had centraler gemoeten, verder de rivier op, meer tussen Wanhatti en Rikanau Mofo.”
Wordt het woord ‘primitief’ al jaren als denigrerend gemeden, door Zuster Anna niet. Kan ze zich, op handen gedragen, duidelijke taal permitteren? Of heeft ‘primitieve culture’ in het Engels een mildere betekenis? Hoe het ook zij, de zuster omschrijft de cultuur van de Aucaners als ‘primitief’, zelfs nog primitiever dan in Afrika zelf. Ze noemt de voorouderverering, de angst voor geesten en hun vasthoudendheid aan tradities. Als voorbeeld geeft ze het verbouwen van pinda’s. Zuster Anna groeide op in Nigeria, het pindacentrum van de wereld. “Die pinda zou langs de Cottica goed gedijen en ze zouden het goed kunnen verkopen, enzovoorts. Maar de reactie was dat niemand hier het ooit heeft gedaan, dus wij willen het niet.” De gezondheid van Aucaners wordt 45 jaar na Kletter nog steeds bedreigd, en vooral door hun eigen tradities. Zuster Anna schetst een somber beeld. Volgens haar heeft vrijwel iedereen hoge bloeddruk door het overvloedig gebruik van zout en smaakversterkers en bloedarmoede omdat er te weinig groente wordt gegeten. En hoe bij zuigelingen de neus wordt dichtgeknepen om pap naar binnen te werken, want ze moeten vet worden.
Die dingen veranderen kennelijk niet, want in 1966 deed collega-dokter Doornbos al onderzoek onder de Aucaners, waarin hij juist deze bijvoeding als oorzaak van de hoge kindersterfte noemde. Doornbos beschreef de Aucaners ook als ‘een geïsoleerde bevolkingsgroep, die op primitief niveau leeft’.
Naast primitief noemt Zuster Anna de dansfeesten regelrechte orgies, met een hoog drankgebruik. Maar ze willen het niet opgeven. Er zijn in hun cultuur veel aanleidingen voor feesten, die gepaard gaan met even zoveel seks en gevolgd door even zoveel geslachtsziekten. De promiscuïteit is enorm, nog niet lang geleden zetten mannen kruisjes op hun hut om het aantal vrouwen aan te geven. Er is haast geen meisje boven de twaalf nog maagd, it is just terrible. Op zulke feesten doet zo’n meisje het soms met wel vijf mannen en dan komen ze later op zeer jonge leeftijd bij mij bevallen, vader onbekend”.
Hier botst de Aucaanse cultuur sterk met die van Amerikaanse Baptisten. Aucaners zullen hier niet zo blij mee zijn en de culturele verschillen eenvoudig weg kunnen relativeren. Maar met ziektes als Aids blijft dat lastig. Wat zeggen de statistieken trouwens ? Voor heel Suriname noemt men percentages van twee procent, maar Zuster Anna schat het in dit gebied veel hoger, wel over de vijf procent.
Dan zou dus van elke twintig Aucaners één Aids hebben. Dat was 45 jaar geleden wel anders: de medische verhalen van dokter Kletter lijken uit een romantisch verleden te stammen.