Nederlands als prop in onze reet
Vanuit zijn nachtclub Tropicana op het Amsterdamse Rembrandtplein veroverde Max Woiski jr. in de jaren zestig muziekminnend Nederland.
Nu is er een overzichtsbox. Een tachtigjarige
artiest over muziek, Hollanders, zijn vader en prins Bernhard.
Bij de receptie van verzorgingshuis De Vleugels in het Noord-Hollandse Alkmaar doet de naam Max Woiski geen belletje rinkelen. En ook de oude in badjas gestoken man op kamer 325 – het naamplaatje op de deur zegt Mackintosh – houdt zich aanvankelijk voor de domme. ‘Max Woiski? Max Foetsie’. Van het net op cd en dvd verschenen overzichtswerk van zijn muzikale carrière zegt hij niets af te weten en ook de telefonisch gemaakte afspraak lijkt hij vergeten te zijn.
“Ik weet van niets en ik wil het ook niet weten. Ik ben tachtig jaar, het is over en uit. Ik heb nooit van mijn muziek gehouden. Waarom laat u mij niet met rust? Waarom zou ik jullie de achterkant van mijn tong vertellen? Jullie zijn rovers, Hollandse rovers. En ik ben een dwaze oude man.”
Carrière
Na enig aandringen stemt hij alsnog in met een interview, Max Woiski, de man die in de jaren zestig furore maakte met tropische nummers als Oh Nederland, Geef me rijst met kouseband en Je bent nog niet gelukkig met een mooie vrouw. Het succes van deze platen bezorgde Max junior een eigen televisieshow in zwart-wit en een nachtclub, waar hij tot diep in de nacht zijn Zuid-Amerikaanse muziek speelde met een orkest van topmuzikanten. In de jaren zeventig, na een reeks zakelijke tegenslagen, trok Woiski zich van het ene op het andere moment helemaal terug uit de showbusiness, vast van plan de buitenwereld voortaan zo veel mogelijk buiten de deur te houden.
Vader Woiski
De muzikale loopbaan van Max René Valentino Mackintosh, geboren in Paramaribo in 1930, begon met een telefoontje uit Amsterdam, waar zijn vader Max Woiski senior een gitarist zocht voor het huisorkest van zijn club La Cubana in de Leidsestraat. Vader Max was in 1936 naar Amsterdam gereisd om een toekomst als muzikant op te bouwen. Dat lukte, aanvankelijk onder het mom van de Cubaanse nationaliteit, later als Surinamer. Woiski speelde gitaar, saxofoon en flageolet in verschillende orkesten en werkte zich al snel op tot orkestleider met een eigen nachtclub. Zijn hoogtijdagen beleefde senior in de jaren vijftig, toen hij ook zijn grootste hit afleverde: Bruine bonen met rijst.
Max junior: “De gitaar is het meest mishandelde instrument van allemaal. Sommige mensen spelen drie akkoorden en noemen zich gitarist. Ik speelde echt gitaar, maar ik had absoluut niet de ambitie in een band te spelen. In Suriname was ik een goede leerling, met een speciale aanleg voor wiskunde. Ik had andere plannen voor mijn toekomst. Maar mijn vader was een god voor mij. Ik deed alles wat hij mij vertelde te doen. Hij had een gitarist nodig met een donkere huidskleur. Die waren in Nederland niet te vinden. Ik heb het gedaan, maar die zeepbel is later uit elkaar geklapt. Ik heb mijn vader ontmaskerd als een pathologische leugenaar. Hij loog omdat hij het lekker vond. Daarna moest ik hem niet meer.”
De bootreis naar Amsterdam was voor de jonge Max de eerste kennismaking met Nederland. Gewend als hij was aan de koloniale verhoudingen, raakte hij compleet van streek toen na aankomst in de haven een blanke kruier zijn koffer op een steekwagen zette. “In Suriname waren Nederlanders ver, ver verheven boven de Surinamers. In mijn gedachten waren alle Nederlanders rijk en woonden ze allemaal in grote huizen. Ik kon mijn ogen niet geloven toen die bakra mijn koffer oppakte om hem voor mij te dragen. Ik voelde me ook bedrogen. Jullie hebben ons in Suriname een sprookje op de mouw gespeld. Ha! Het Nederland waarin jullie slimme blauwogen ons domme Surinamers al die jaren in hadden laten geloven, bestond helemaal niet.”
Kolonisatie
Woiski spreekt met zichtbaar plezier over de gevolgen van de kolonisatie voor Suriname. “Het is verschrikkelijk wat jullie hebben aangericht in dat mooie land. Diep van binnen willen alle Surinamers Hollander zijn. Nog steeds! Kun je je voorstellen wat dat betekent? Ik ben een Hollander met een verkeerde kleur. Kijk, de Antillianen zitten anders in elkaar. Dat zijn trotse klootzakken met een gezonde hekel aan de Hollanders. Maar de Surinamers hebben jullie geaaid en gepaaid. De Nederlandse taal heeft zich als een prop in onze reet vastgezet. Als je ons even streng aankijkt, beginnen we braaf te zingen over de blanke top der duinen – alsof er nooit een Surinaamse cultuur heeft bestaan.”
Genoteerd, terug naar de muziek. Aan de moeizame relatie tussen vader en zoon kwam een einde toen Woiski senior eind jaren vijftig naar Mallorca verhuisde. Junior opende zijn eigen nachtclub, Tropicana, aanvankelijk gevestigd op het Rembrandtplein, later in de Leidsekruisstraat. Het was er een komen en gaan van beroemdheden. Hij haalt vergeelde albums te voorschijn met foto’s van Harry Belafonte, Nana Mouskouri, Errol Garner, Ella Fitzgerald en andere internationaal bekende artiesten die na een optreden in Amsterdam nog even kwamen luisteren naar het orkest. “We speelden elke avond van acht tot twee. Zuid-Amerikaanse muziek, maar ook Surinaamse traditionals. Het liep als een trein. Ik heb in die jaren heel veel geld verdiend en heel veel geld uitgegeven.” Zoals de foto bewijst van een prachtige witte Alfa Romeo.
Bernhard
“De voorliefde voor snelle wagens deelde ik met prins Bernhard. Wij speelden elk jaar op zijn verjaardag op het paleis. Op zijn speciaal verzoek, hoor. Max en zijn jongens moesten dan even komen tokkelen voor de prins. Hij liet ons ophalen met de hofauto. Ik woonde toen in Amstelveen. Als die grote zwarte auto voorreed, hingen alle buren uit de ramen: ‘oh, Maxje gaat voor de prins spelen.’
Ik vond het fantastisch natuurlijk.
Een andere keer reed ik met mijn sportwagen naar het paleis. De prins: ach Max, mag ik hem eens proberen? En hup, dan spoot hij weg over de oprijlaan.” Als gevolg van de landelijke bekendheid verschoof het werkterrein meer en meer van de muziek naar de showbusiness. Woiski trad geregeld op in populaire tv-programma’s als Babbelonië en de show van Ted de Braak. Hij opende een club in Alkmaar, de Liberty Bell, maar verloor na enkele jaren zijn belangstelling voor het zakenleven. Halverwege de jaren zeventig maakte hij abrupt een einde aan zijn loopbaan als artiest. Hij kijkt nu, zegt hij, met gemengde gevoelens terug op zijn carrière. “Ik ben blij dat mijn liedjes nog niet vergeten zijn. Tegelijkertijd vind ik dat het weinig voorstelt. Ik was vroeger een groot bewonderaar van de klassieke gitarist Andres Segovia. Ik heb hem als jonge snuiter nog eens ontmoet in het Concertgebouw. Dat is echte muziek.’
Hollander
Nu zit hij in een verzorgingshuis in Alkmaar, met een kleine cd-verzameling, een televisie en een slechte gezondheid. Over de verzorging heeft hij niets te klagen, zegt hij. “Alleen het eten, dat is niet te vreten. Ze slagen er in alles tot pap te koken.” Woiski was vroeger een enthousiast amateurkok, vertelt hij. Hij heeft in Suriname nog wel leguaan gevangen, gestroopt en klaargemaakt. Heerlijk was dat. Net vis. Had hij zijn oude dag niet liever in Suriname doorgebracht? “Nee, mijn kinderen wonen allemaal hier. Ik ben tien jaar geleden voor het laatst in Suriname geweest. Het is een prachtig land, maar ik heb er niets meer te zoeken. Ha! Ik ben een Hollander geworden, een rover, net als jullie. En nou wegwezen!”