Bahá’ís in Bofokule
Achter elkaar bewegen ze zich voort door de modderige paden. Midden op de dag is Bofokule verlaten, maar Bahá’ís Ashraf Tilburg en George Constant zoeken in het dorp naar ruwe diamanten, potentiële geloofsgenoten. Nee, dit is geen pelgrimstocht, maar de twee proberen in het dorp en op de Bahá’íschool jongeren bewust te maken van de waarden van de ’s werelds jongste religie. “Het gaat erom dat je actief iets doet om jezelf en je omgeving te ontwikkelen.”
Het schoolgebouw doemt direct op, wanneer het gezelschap arriveert in Bofokule. Na zeven uur reizen, waarvan drie met de bus naar Atjoni en vier met de boot over de Surinamerivier, kijken we tegen het logo van de school aan. De letters op het logo staan voor de vijftien dorpen die er in de buurt liggen. Zes klaslokalen herbergt het eerste gebouw. Aan het einde, haaks op het eerste, staat het tweede schoolgebouw, met nog eens zes lokalen. In twee van de twaalf ruimtes hangen portretten van Abdu’l-Bahá, de enige uitlegger van de Bahá’í-geschriften met autoriteit. Aan weerszijden van Bahá hangen foto’s van tempels: één in Kampala, de hoofdstad van Oeganda en één in Sydney, Australië.
Voor de school hangt een voetbaldoel aan de waterkant lichtjes voorover. Contrasterend met de fel witte vlaggenmast, die mooi gepolijst op het veld de lucht in prijkt. Zonder vlag. Omdat het regent, hangt men de vlag niet uit. Anders hadden de leraren en leerlingen zich eromheen verzameld om gezamenlijk ons volkslied te zingen. In het Nederlands of Sranan.
Scholen zijn schaars in Bofokule en omgeving. Van de vijftien dorpen in de buurt hebben er drie een onderwijsinstelling: Djumu heeft een Evangelische Broeder Gemeente school op Djumu, op Semoisi staat een Rooms Katholieke basisschool en de Bahá’íschool vinden we op Bofokule.
Keuzevrijheid
Laatstgenoemde zit met iets minder dan 250 leerlingen aan de grens van zijn capaciteit. Scholen zijn net als overal noodzakelijk, maar keuzevrijheid voor de ouders is er nauwelijks. De enige Bahá’íschool van Suriname, diep in het binnenland, herbergt daarom een beperkt aantal Bahá’íkinderen. Ook docenten die deze religie aanhangen, zijn in de minderheid.
Lucien Aside (54) is zo’n docent: hij is christen. Hij kent de gebeden niet, die schoolbestuurvoorzitter Theo Habraken (64) wel graag terugziet in de godsdienstlessen. Aside werkte eerst op Duatra, even ten noordwesten van het Brokopondomeer, bij de EBG-school. “De normen en waarden die op de Bahá’íschool gelden, spreken me aan. Er is veel respect voor de leerlingen en leraren onderling en we proberen de kinderen constant op een positieve manier te ontwikkelen.”
Kemie Knoese, die haar twee kinderen (eerste en derde klas) naar de school brengt, is vooral enthousiast over de onderlinge samenwerking. Knoese, zelf Bahá’í: “Dat de docenten, leerlingen en de anderen in het dorp zo bij de school betrokken zijn, vind ik heel goed. Samenwerken is belangrijk voor een bahá’í.” Dat gebeurt dus veel, ondanks dat lang niet iedereen op de school Bahá’í is. “Er zijn vaak sportactiviteiten vanuit de school, waar veel mensen aan meedoen.” Ook buiten de school om, ziet Knoese de Bahá’í-mentaliteit terug in de samenleving. “Ieder heeft zijn taak, wanneer er bijvoorbeeld iemand overleden is. Alle rituelen daaromheen doen we gezamenlijk.” Als er naast de Bahá’íschool nog een andere school op Bofokule zou zijn, dan zou Knoese graag zien dat ook die samenwerken.
Dienstbaar
Samen met Ashraf Tilburg (22) en George Constant (36) is Habraken in maart enkele dagen in Bofokule geweest. Niet alleen om de scholieren Bahá’í-wijsheden bij te brengen, maar ook om jongeren in de dorpen te vinden die actief bijdragen aan de ontwikkeling van de samenleving. Zo is een Bahá’í, volgens de leer van stichter Baha’u’llah, uiteindelijk overtuigd wereldvrede te kunnen bereiken. Constant: “Als je jezelf maar continue blijft afvragen op welk gebied je kunt verbeteren, en hoe.”
Tilburg is ook Bahá’í. Hij rondde het VWO af, startte met de opleiding Agogische Wetenschappen aan de Anton de Kom Universiteit, maar stopte. Dat was niet wat hij wilde. Hij besloot een Jaar van Dienstbaarheid te starten, om zo zijn leven in het teken van andere Bahá’ís te laten staan. “Ik had ruim twintig jaar in mezelf geïnvesteerd. Ik vond dat het tijd werd om iets voor anderen te doen.” Ashraf was in Bofokule om kinderen Bahá’í-godsdienstles te geven, docenten daarbij te ondersteunen en te coachen en om kinderen de belangrijkste morele waarden van het leven bij te brengen.
‘Met de wind in de rug’, zo staat in zwarte letters op de roze kaft van het werkboek, gebruikt tijdens de godsdienstles. Tilburg vraagt de vijfdeklassers, jongens en meisjes tussen de tien en 14 jaar, een tekstje te lezen en moeilijke woorden te onderstrepen. Op het schoolbord achter Tilburg, nu even de docent, staat met krijt een gebed geschreven dat de kinderen aan het begin van de schooldag hebben opgezegd. De tekst in het schoolboek gaat over twee kinderen, die na een lange vakantie weer naar school gaan. Eén van de kinderen komt haar leraar in de bus tegen, die het kind helpt haar tas te dragen. Omdat ze haar brood weggegeven had aan een kind dat er hongerig uitzag, had ze die dag niets gegeten. De samenvattende religieuze boodschap vind je in de staart van de opdracht: “Laat uw hart branden van liefdevolle toegenegenheid jegens allen die uw weg mogen kruisen”, een volgens Ashraf belangrijke boodschap uit de Bahá’ígeschriften. Het is nogal wat, pubers die hun hart moeten laten branden van liefdevolle toegenegenheid. Vatten ze de inhoudelijke boodschap wel als ze moeite hebben met de letterlijke betekenis van de woorden? Ja, denkt Ashraf. “We herhalen het tot ze het begrijpen en vragen de kinderen ook thuis de stof te bestuderen.”
Zelfontplooiing
Idealen zijn er om uit te voeren en dat gebeurt in het klein in Bofokule. “Elke Bahá’í moet proberen de aanhang van het geloof te vergroten, maar niet door langs deuren te gaan en mensen te overtuigen”, vertelt George Constant, een Amerikaan werkzaam bij het Bahá’í-wereldcentrum in Israël. “Ieder heeft een eigen denkwijze en ieders verantwoordelijkheid is dan ook, onafhankelijk van de waarheid, zelf naar zijn of haar waarheid te zoeken. Kijk op individueel niveau door je eigen ogen, om vervolgens op collectief niveau inzichten met elkaar te delen”, is zijn boodschap. “We willen niets opdringen. Als iedereen maar respectvol met elkaar omgaat en probeert in zichzelf en in de samenleving te investeren.” De Amerikaan Constant is, om het schoolbestuur bij te staan, door het Bahá’í-wereldcentrum naar Bofokule gestuurd. Want behalve in Suriname werkt hij op verschillende plekken in de Verenigde Staten aan het opzetten van groepsprocessen. “Eenheid creëren in een zeer diverse groep, is een voorbeeld van actief werken aan een betere samenleving. Daarvoor moet je onderdeel blijven van dezelfde gemeenschap en dezelfde omgeving. We zijn misschien verschillend, maar uiteindelijk allemaal hetzelfde.”
Zodoende ging Constant met Tilburg mee op pad, de dorpen in, zoekend naar een speld in een hooiberg: degenen die Nederlands spreken en bereid zijn te investeren in de dorpen. “Het gaat erom dat ze zelfvoorzienend worden en onafhankelijk van giften.” Nu krijgt het schoolbestuur nog weleens giften van bijna vijfduizend euro – meer dan twintig duizend Surinaamse dollar (srd) – van individuen uit Nederland.
Welzijnswerk
“Als ze weten dat ze misschien wel deals kunnen sluiten met die houtzagerij, of onderling afspraken kunnen maken over gebruik van grond, kunnen ze zichzelf beter redden,” zo vult Habraken aan.‘s Morgens elf uur. In georganiseerde chaos drommen alle 246 schoolkinderen naar de regenton voor het huisje waar Tilburg, Constant en Habraken verblijven. Zorgvuldig en uitgebreid beginnen ze hun tanden te poetsen. Bij sommige kinderen glinstert een gouden vulling in de mond, maar de tanden zijn glinsterend wit.
“Ze krijgen een kwartier de tijd ervoor,” weet Habraken. “Een tandarts uit Paramaribo wilde de kinderen hier helpen, omdat ze nauwelijks gebitsverzorging kregen,” vertelt hij. Bijna vierhonderd srd stelde Het Familie-Habraken-Fonds beschikbaar. Dat is een fonds dat Habrakens zus opstartte voor haar nicht, nadat deze een Jaar van Dienstbaarheid gedaan had.
“Het heeft niets te maken met het doel van de school, maar is een mooie bijkomstigheid,” vertelt de bestuursvoorzitter. Maar moest de school niet onafhankelijk worden van giften? Dit fonds wordt alleen gebruikt voor speciale gevallen, in dit geval voor het vervoer van de tandarts, vertelt Habraken. Zo gaat het de Bahá’í om meer dan alleen een bepaalde vorm van onderwijs.
In de bus en op de boot naar Bofokule reisden behalve mensen ook zeshonderd bananen mee, bedoeld voor de kinderen. Afkomstig van het ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij. Wat als zich morgen dertig moslims op de school aanmelden? “Dan moeten we ze weigeren,” stelt Habraken kort. “We zitten aan onze limiet. Maar als we ruimte hadden gehad, dan zouden we ze met open armen ontvangen. Het gaat vooral om de intentie waarmee je op deze wereld staat.”
Eenheid |
Het Bahá’ígeloof is de jongste wereldreligie, in Suriname aangehangen door zo’n tweeduizend mensen (wereldwijd zes miljoen). Het verhaal van deze religie begint in 1844, wanneer een Iranees zich tot de Báb (Poort) verklaart. Baha’u’llah, de uiteindelijke stichter, was één van zijn trouwste volgelingen en zou daarom aangewezen zijn als goddelijke openbaring. Hij maakt deze claim in 1863, waarna de Bahá’í-godsdienst officieel bestaat. In zijn leringen benadrukt Baha’u’llah de eenheid van God en de eenheid van religie. Bahá’ís geloven ook in de eenheid van de mens en, in het verlengde daarvan, in wereldvrede. Baha’u’llah wees in zijn testament zijn zoon Abdu’l Bahá aan als enige autoriteit, om de geschriften uit te leggen. Dat is anders dan bij het christendom en de islam, waar meerdere uitleggers en dus meerdere interpretaties bestaan. |