Saamaka
Menno Marrenga woont al tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier. Hij deelt zijn belevenissen met de lezers
Vakantiegangers
Tegen de tijd dat ze zestien worden, trekken jongelui de Wijde Wereld in, op zoek naar avontuur en geld. Een deel komt terecht in Paramaribo, een ander deel in Kourou, waar de Europese raketbasis is. Want raketten mogen hightech zijn, om ze de lucht in te krijgen zijn behalve ingenieurs ook lassers nodig, betonstorters, kruiwagenrijders, tuinmannen, winkelbedienden en ga zo maar door. Bosnegers dus. In de afgelopen halve eeuw is een uitgebreide kolonie Saamaka-gastarbeiders bij Kourou ontstaan: Village de Saamaka.
Fransen betalen goed, dat wel. Maar gastarbeiders zijn nergens echt welkom. Ik verneem dat Surinamers tegenwoordig in Nederland geaccepteerd worden. Zwart zijn ze en lawaaierig, dat wel, maar vergeleken bij Antillianen en Kutmarokkanen vallen ze toch weer mee. In Frankrijk gaat het minder gemoedelijk en Frans-Guyana aapt Frankrijk na. Village de Saamaka is bijna een getto, lang niet zo erg als Warschau in 1943, maar toch. De rambo’s van het Vreemdelingenlegioen houden razzia’s en wie geen ausweis kan tonen, komt er niet met een tjoekoe van af, of het moet de moeite waard zijn. De raketbasis is big business, daar moet geen slecht volk in de buurt komen en de rambo’s hebben instructies dat ze bosnegers uit Suriname onder de duim moeten houden.
Het is nu vakantie. Gaston is terug in zijn geboortedorp, na veertien jaar geld verdienen in Kourou. In die tijd zijn nieuwe neefjes geboren en opgegroeid, die vol bewondering staren naar de nieuwe Franse oom met dure kleren en blingbling goud. Ze vragen hoe Oom zo goed boert. Dan kan Gaston natuurlijk niet bekennen dat hij achter de kruiwagen loopt, overdag wordt uitgekafferd door een onderaannemer uit Martinique (een soort stadsneger…) en ’s nachts bij het stappen door een legioen rambo’s uit Düsseldorf. Dus deelt Gaston snoepjes uit en demonstreert zijn horloge en fototoestel: een echte (geen aangeklede telefoon) maar die heeft hij ook. En het werkt. Gaston heeft het helemaal gemaakt, als raketexpert te Kourou. En als Boike, die in Paramaribo op het Natin zit, een lastige vraag over de payload van de Ariane-raket stelt, dan ontsnapt Gaston door zijn gettoblaster vol aan te zetten. Dat maakt indruk op kinderen en pubers, maar de dorpsoudsten die de Wijde Wereld kennen, trappen er niet meer in. Zabilon heeft me al laten merken dat hij Gaston een praatjesmaker vindt. Maar de Saamaka-economie is simpel. De lokale productie is nul, in geld uitgedrukt. En uit die nul moeten buitenboordmotoren, ijskasten, telefoons, dvd-spelers en bromfietsen worden betaald. Rond verkiezingstijd komen er wat ambtenarensalarissen bij en bouwvakkers en rovers die in Paramaribo werken, sturen af en toe geld naar hun moeder. Maar dat is niet genoeg, het leeuwendeel moet uit Kourou komen. Dus iedere vakantieganger uit Kourou is welkom, praatjesmaker of niet.
Gaston’s dochter, Eline, pakt het subtieler aan, zoals vrouwen dat kunnen en mannen niet. Ze schept niet op, ze is er en dat is genoeg. De eerste dag lukt dat nog niet. Eline kende Saamaka alleen uit verhalen en dus moest ze nog giechelen om alles: om de nichtjes die geen Frans verstonden, om de vis die niet uit de supermarkt kwam maar uit de rivier, om de telefoon die het alleen op de heuvel deed, om cassavebrood met awara, om oma’s blote borsten vooral. Maar de tweede dag had ze zich aangepast. Toen trok ze een badpak aan dat er eenvoudig maar ontzettend duur uitzag, en ze ging op de steen bij de aanlegplaats zitten kijken hoe Doina de vaat waste. En ze glimlachte flauwtjes naar al die nieuwe neefjes en nichtjes die naakt of bijna naakt in het water dartelden, als een koningin tussen onderdanen die het ook niet kunnen helpen dat ze zo primitief zijn. Alleen had een echte koningin niet zo veel verf opgesmeerd.