Saamaka
Menno Marrenga woont al tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier. Hij deelt zijn belevenissen met de lezers
Brandhout
Onderweg op de rivier kwam ik overbuurvrouw Selina tegen. Zij kwam van haar kostgrond naast mijn huis, en ik kwam van de werkplaats naast haar huis. Beiden hadden we brandhout gehaald: Selina blokken wakihout, uit het bos naast mijn huis, en ik krullen bruinharthout, uit de schaafmachine naast haar huis. En op de rivier passeerden we elkaar, beiden met een boot vol hout. Dat lijkt wel erg veel op de koekjestransporten waar meneer Lederer (de profeet van Small is Beautiful) zich zo druk over maakte… maar dan hier in Saamaka, niet eens in dat verziekte Westen.
Kan dus niet. Selina hoort te koken op de houtkrullen van naast haar huis en ik op het brandhout van naast mijn huis. Maar ze heeft het geprobeerd, het lukt haar echter niet. En ik heb het geprobeerd, maar ik vind het niet handig.
Met houtkrullen maak je niet zo maar een vuurtje. Leg een hoopje houtkrullen onder een driepoot met een pan er op, steek het aan en je krijgt alleen maar rook – geen vuur. Voor krullenvuur moet je een kacheltje hebben. Die kacheltjes maak ik zelf van oude freontanks, één voor mij en één voor buurvrouw, en je moet ze op een speciale manier vullen. Hoe, dat heb ik geleerd van een Javaan en als je het goed doet, krijg je een prachtig heet vuur. Maar dat vullen vereist oefening en dat is buurvrouw te lastig. Bovendien, dat laaiende vuur is ongeschikt voor de Saamaka-cuisine. Selina wil graag sudderen, doorgekookte groenten en vissoepjes. Op krullenvuur brandt de rijst aan. Ik kook anders: eerst de rijst op het vuur tot die kookt, dan de rijst er af en het theewater er op tot dat kookt, dan de groenten even snel roerbakken en tegen de tijd dat dat klaar is, zijn de krullen zowat uitgebrand en kan de rijst die inmiddels flink is opgezwollen nog even opwarmen… klaar, in tien minuten. Het smaakt natuurlijk wel anders, petjil-achtig, daar moet je van houden, maar dat doe ik wel en Selina dus niet. Zachte rijst, soepjes, urenlang sudderen, zo hoort het in Saamaka. Dat verklaart waarom Selina niet kookt op de krullen aan haar kant van de rivier. Maar waarom kook ik niet op het hout aan mijn kant van de rivier? Dat is omdat het me te veel arbeid kost om het te vervoeren. Voor mij – voor buurvrouw niet. Want die moet toch naar haar kostgrond: voor de rijstbouw, en de kinderen peddelen en lopen ook elke dag na school op en neer, met blote hoofden dus daar kan best wel een bundeltje brandhout op.
Ik vermoed dat die traditie van soepjes en sudderen een rationele oorsprong heeft, zoals eigenlijk alle tradities wel een rationele oorsprong hebben. Want goed brandhout is schaars. Dat lijkt vreemd, brandhout schaars midden in het oerwoud. Hout genoeg – maar het is geen goed brandhout. Veel hardhout, met kruisdraad: prachtig voor meubels en als het eenmaal brandt, dan brandt het ook echt, maar met de bijl krijg je het niet gekliefd. Er is ook zachthout, maar dat rot eerder dan het droogt, want in het bos is het altijd vochtig, zonder zon. En als je een boom omhakt voor brandhout en dat naar huis brengt, vreten de termieten het op voor het droog is en die beesten heb je niet graag in huis. Bospapaya brandt goed en is makkelijk te klieven, maar het zit vol mieren dus niemand draagt graag een bundeltje bospapaya op het hoofd. Bovendien is bospapaya taboe voor brandhout – goed om een korjaal mee uit te branden en om de lijkenlucht uit een dodenhut te verdrijven, maar de rijst brandt er op aan. Er zijn dus maar een paar houtsoorten geschikt voor brandhout.
En zo heeft alles dat in Saamaka bijzonder is toch wel weer een reden. Selina kookt haar soep, ik mijn petjil, en als we elkaar onderweg tegenkomen met een lading brandhout dan maken we een praatje, dat zouden we niet doen als we ieder aan onze eigen kant van de rivier bleven.