Antiquariaat
HOE DE TIJDEN VERANDEREN; HERINNERINGEN VAN EEN OUDEN PLANTER
Dit boekje van Egbert Jacobus Bartelink (1834-1919) is om twee redenen belangrijk. Allereerst omdat het één van de weinige publicaties is waarin de herinneringen van een Surinaamse planter zijn vastgelegd. Bartelink heeft zowel de periode van vóór als na de emancipatie meegemaakt. Maar wat hem uitzonderlijk maakt, is dat hij, zoals hij zelf zegt, ‘afstammeling van het zwarte ras’ is.
Bartelink was geboren op de plantage La Jalousie aan de Cottica. Op 21-jarige leeftijd werd hij door het administrateurskantoor Eyken Sluyters en Mollinger als opzichter geplaatst op de plantage Zeezigt, gelegen aan de Motkreek, een zijtak van de Cottica. Er werd twee keer per dag warm gegeten; speenvarken, varkenskarbonade, duiven-, kippen- of garnalenpastei, verse vis of wild stonden geregeld op het menu. De plantagewoningen waren rijk gestoffeerd. Er waren kostbare meubelen, zilverwerk, koper vaatwerk, porselein en fijn tafellinnen. Op Zeezigt werd het huis van de directeur verzorgd door een huishoudster, bijgestaan door maar liefst acht meiden.
Op Zeezigt waren er achthonderd slaven. Die hadden het er goed, houdt Bartelink ons voor. De slaven kweekten zelf kippen en gingen uit vissen om in hun onderhoud te voorzien. De slavenwoningen waren heel netjes van binnen. Zwangere slavinnen werden na de zevende maand vrijgesteld van arbeid. In de negende maand werden zij naar een vroedvrouw in de stad gestuurd. Pas als het kind één jaar oud was, gingen de moeders weer voltijds aan de slag. De kinderen werden dan toevertrouwd aan een zogenoemde ‘crioromama’. Sommige mannen hadden een vrouw gekozen op andere verafgelegen plantages. Geregeld kregen zij verlof om hun vrouwen te bezoeken. Slechts driemaal heeft Bartelink, in de acht jaar die hij ten tijde van de slavernij werkte, meegemaakt dat er lijstraffen werden uitgedeeld. Alle keren werden er vijftien zweepslagen uitgedeeld. De gangbare straf voor kleine vergrijpen was opsluiting in een donkere kamer op bananen en brood.
Bartelink werkte ook op andere plantages, zoals Barbados, Geijersvlijt, Ornamibo, Potribo, Reynsdorp en Caledonia. Uiteindelijk werd hij plantagedirecteur en zelfs planter. Bartelink was beslist niet de enige niet-blanke opzichter of directeur. Op plantage Wederzorg was Arnold Maynard directeur. Deze had een goede reputatie en was, zo schrijft Bartelink, een deftige kleurling.
Dankzij Bartelink krijgen wij een kijkje in het dagelijks leven op de plantages. Plantagedirecteuren en slaven komen tot leven. Bartelink is vol begrip voor de slaven die verlangden naar de afschaffing van de slavernij, maar tegelijkertijd stelt hij dat de slaven het in materieel opzicht vóór de emancipatie beter hadden. De gastvrijheid was vroeger enorm en iedereen stelde zich belangeloos ten dienste van het algemeen, zo schrijft Bartelink. ‘Maar dat was in den goeden, ouden tijd’.
Carl Haarnack
Hoe de tijden veranderen; herinneringen van een ouden planter, 1855-1875, 1914, E.J. Bartelink, Paramaribo: H. van Ommeren