Brainwave
Parbode-redacteur Iwan Brave laat zijn gedachten golven
Omgang
Regelmatig kwam ik bij een supermarkt waar vaak een lieflijk Chinees meisje achter de kassa zat. Ik gaf haar niet meer dan acht jaar. Ze zei nooit gedag of dankjewel en als een volleerde ‘onbeschofte Chinees’ legde ze mijn kleingeld onoverzichtelijk op de toonbank. Maar ik bleef altijd glimlachen, zei haar altijd gedag en dank je wel. Ook deed ik voor hoe ze het wisselgeld van klein naar groot moest uittellen. “Zo geef je nooit te veel terug.” Soms vroeg ik: “Hoe gaat het op school?” Maar ze bleef stoïcijns zwijgen. Ik begreep haar preventieve pantser vanwege die vele onbeschofte klanten die zelfs met krachttermen Chinese winkeliers afbekken. Daarnaast kopieerde ze gewoon het niet bepaald klantvriendelijke gedrag van haar ouders.
Regelmatig is Gerrit Baron op de radio hoorbaar met zijn gedicht ‘Mijn land’. Daarin stelt hij niet te willen leven in een land met ‘alleen maar’ Hindostanen, Javanen, Chinezen, negers, Indianen of witte mensen, want hij zou zich ‘onmenselijk misselijk voelen’. Surinamers gaan prat op hun multi-etnische ‘verdraagzaamheid’ en bezingen die op allerlei wijzen. Vroeger vertelde ik in Nederland ook vol trots dat wij Surinamers elkaar ‘neger’, ‘Hindostaan’, ‘Chinees’ en ‘Javaan’ noemden, zonder dat het denigrerend bedoeld was. In het huidige Suriname benoemen we elkaar nog steeds zo, alleen wordt de ondertoon steeds grimmiger. ‘Die Marrons’ is synoniem voor criminelen, ‘die Hindostanen’ voor graaiende handelaren en ‘die Chinezen’ voor prijswoekeraars. We voelen ons steeds meer slachtoffers van ‘die anderen’, waarbij bepaalde politici soms vervaarlijk op de rand van etnisch sentiment balanceren. We bejegenen elkaar steeds grover in het straat- en maatschappelijk verkeer.
In Atjoni, in het binnenland, zijn de omgangsvormen niet milder. Laatst nam ik daar in een Chinese winkel mijn kleingeld in ontvangst zonder natellen, dus in alle vertrouwen. Toen de winkelier ineens besefte dat hij mij te weinig had berekend, maakte hij dat op zo een onbeschofte manier kenbaar alsof ik hem oplichtte. Terwijl hij nota bena zelf de producten vanachter zijn toonbank aanreikte. Als een dompteur moest ik hem kalmeren. Hij zag kennelijk in elke zwarte een poten-tiële rover of ongelikte beer. Maar ja, als je ook zag hoe menig Saramaccaan die Chinezen afbekte; beschaving was over een weer ver te zoeken.
Nadat in oktober bij onlusten in Maripaston een gouddelver werd doodgeschoten, koelden Marrons plunderend, brandstichtend en net niet moordend hun woede af op Chinese winkeliers. Een week later kapte een Chinees in de hoofdstedelijke Saramaccastraat – na ruzie over wisselgeld – een klant tot bloedens toe. Het afvoeren van de winkelier werd bemoeilijkt door een woedende meute van Marrons, waarbij de politie een waarschuwingsschot loste. De verdwaalde kogel trof dodelijk een onschuldige man, die een baby op zijn arm droeg. Het sentiment van ‘ze moeten ons hebben’ laaide vervaarlijk op.
“We moeten het niet in het etnische zoeken, wel hebben we te maken met botsingen van gedragingen. Wat goed voor jou is, is dat niet per se voor de ander”, zei parlementariër Carl Breeveld toen ik hem erover sprak. Uit hoop wil ik dit maar al te graag geloven. Veel Marrons weken eind jaren tachtig, na de Binnenlandse Oorlog, uit naar de stad, zonder dat de politiek daarop adequaat inspeelde. Mensen zoeken hun eigen weg wel. Een vergelijkbare houding geldt ook ten aanzien van de aanzwellende stroom ‘nieuwe Chinezen’. Inburgeren niet verplicht.
Op een dag kwam ik weer in die winkel met dat zwijgzame Chinese meisje achter de kassa. “Hoe gaat het?”, vroeg ik. Zonder dat ik erop rekende, glimlachte ze ontluikend en zei: “Goed.” “En gaat het ook goed op school?” “Ja meneer.” Toen ik met een ‘alsjeblieft’ het geld gaf, nam ze het in ontvangst met een vriendelijk: “Dank u wel.” Het voelde als een geslaagd experiment.
Ik raakte ervan overtuigd dat het ons ontbreekt aan menselijke omgangsnormen. Hoe wij ook hier samenkwamen, hoog tijd ons af te vragen: hoe zullen wij hier verder samengaan? Breeveld: “Anders krijgen anderen de gelegenheid zaken in de etnische sfeer te trekken en dat is gevaarlijk.” Het lijkt me een uitstekend voornemen om dit gezamenlijk te voorkomen.