Essay
Theo Para is essayist bij De Groene Amsterdammer. Zijn bundel De schreeuw van Bastion Veere is in tweede druk verschenen
HET PLAFOND VAN TELTING
De Amerikaanse kredietcrisis en de Europese schuldencrisis hebben herbevestigd hoe funest toezichtarm en bijziend winstbejag en leengedrag uitpakt. Meer dan het officiële tek’ yu gudu!’(grijp je rijkdom!), de leuze van de hebzucht, zou het toekomstbestendig en rechtvaardiger maken van de economie het vergezicht horen te zijn. Tek’ yu gudu is het parool van de gulzige, politieke nouveau riche. Voor de mofina wan staan niet rijkdom, maar basisbehoeften als een baan, een sociale huurwoning en sociale zekerheid op de agenda. Wanneer de publieke middelen uitgeput raken, betalen zij het gelag.
Dat Suriname tot nu toe een relatieve financieel-monetaire stabiliteit geniet, is voor een belangrijk deel te danken aan de visionaire Surinamer André Telting. Als president van de Centrale Bank van Suriname was hij de belangrijkste architect van de Wet op de Staatsschuld van 19 maart 2002, waarin een plafond werd gesteld aan de leningen die de staat mocht aangaan. Dit Plafond van Telting was erop gericht te voorkomen dat Suriname weer zou vervallen in wat men tegenwoordig Griekse toestanden zou noemen.
‘Lost decade’
Dr. A.R. Caram schreef het lezenswaardige boek Ontsporingen op de weg naar monetaire soliditeit, de drie fasen in het bestaan van de Centrale Bank van Suriname, 1957-2007. Caram was president van de Centrale Bank van Aruba en is nu hoogleraar geld-, krediet- en bankwezen aan de universiteit van Suriname. Op verzoek van NDP-parlementslid Rabin Parmessar trad hij onlangs op als deskundige in de Nationale Assemblee, om de ontwerpwet bank- en kredietwezen toe te lichten. In zijn boek noemt Caram de jaren tachtig een ‘lost decade’. De ‘afschuwelijk moord van 8 december 1982 op 15 personen onder wie universiteitsdocenten, advocaten, journalisten, militairen, zakenlieden en vakbondleiders’ leidde tot internationaal isolement, waaronder opschorting van de Nederlandse ontwikkelingshulp. Volgens de auteur ‘reageerden merkwaardig genoeg de machthebbers met een ‘tomeloze beste-dingsdrang’, waartoe de geldpers aan het werk werd gezet. De totale productie nam in die hele periode nauwelijks toe. De waarde van de Surinaamse gulden ‘was verdampt’. Het geld ‘was zijn functies als rekeneenheid, ruil- en oppotmiddel goeddeels kwijtgeraakt’. In zijn analyse blijft Caram dicht bij de cijfers, over de mogelijke motieven voor dit roekeloze beleid laat hij zich minder uit. Ernie Brunings, toenmalig hoofd van het wetenschappelijk bureau van de NDP, ging wel in op de moraliteit van de toenmalige machthebber. Nadat hij de partij had verlaten, verklaarde hij hoe onder de ‘Leider van de Revolutie’ Desi Bouterse ‘politieke macht in economische macht werd vertaald’. (*) ‘Wie een activiteit wilde ontplooien, moest eerst bij hem langs. En dan eiste hij zijn deel. In ruil daarvoor gaf hij vergunningen en goedkope dollars. Hij was regeringsleider, hij had zeer gemakkelijk toegang tot de dollars.’ Brunings verklapte ook dat ‘miljoenen’ uit de staatskas naar de NDP waren gesluisd. Van 1980-1987 was er geen Rekenkamer. In 1991 gaf vicepresident Jules Wijdenbosch van de ‘telefooncoup’- regering aan de directeur van het ministerie van Financiën opdracht wettelijke regelingen naast zich neer te leggen. De Rekenkamer sprak in haar Verslag 1991 over een handeling ‘zonder precedent’ en ‘een ernstige aantasting van de waarborgen waarmede de wetgever het financiële beheer heeft willen omringen’. Tijdens de ‘lost decade’ ging achter de ‘nationaal-economische doelstellingen’ particuliere inhaligheid schuil. Hoe groter de bestedingen en investeringen , hoe omvangrijker de zelfverrijking, zo luidt het economisch refrein van de dictator, van Papa Doc tot Khadafi.
Klein overschot
In januari 1995 nam De Nationale Assemblee met ruime meerderheid een wet aan ter bevestiging van artikel 21 van de Bankwet. Het was de overheid verboden méér voorschotten bij de Centrale Bank op te nemen dan tien procent van de ontvangsten op de gewone dienst van de begroting. In de Memorie van Toelichting trok De Nationale Assemblee lessen uit de lost decade: ‘De wijze van financiering van de begro-tingstekorten in het achter ons liggende decennium is één der voornaamste oorzaken van de ongunstige ontwikkelingen waardoor de Surinaamse economie in die periode wordt gekenmerkt, namelijk afvloeiing en uitputting van de nationale deviezenreserve als gevolg waarvan een deviezenschaarste, ontstaan en groei van een parallelle markt in vreemde valuta, stijging van de wisselkoers op die markt, voorthollende inflatie, kapitaalvlucht et cetera.’ Telting legde de geldpers stil. Caram beschrijft het pijnlijke proces van vallen en opstaan in de eerste helft van de jaren negentig om de overheidsfinanciën weer in normaal vaarwater te krijgen. Hij concludeert dat de resultaten niet uitbleven. Er ontstond een reële economische groei van vier procent. De rust op de valutamarkt keerde terug. De Centrale Bank had door goudaankopen van lokale producenten de monetaire reserve zodanig kunnen vergroten dat het dekkingspercentage weer boven de honderd procent kwam. ‘Het middelentekort van de overheid, dat in de jaren tachtig gemiddeld vijftien procent van het binnenlands product beloopt, slaat in 1996 en 1997 om in een klein overschot. Een verder beroep op monetaire financieringsmiddelen is dan overbodig. Een opmerkelijke prestatie, die mede tot stand is gekomen door de eendrachtige samenwerking van de minister van Financiën, Humphrey Hildenberg en de per 1 maart 1994 aangetreden president van de Bank, de heer André Telting, die zijn sporen in de financiële wereld heeft verdiend en alom vertrouwen geniet.’
Non-coöperatie
In 1996 kwam, haaks op de uitslag van de algemene verkiezingen, via de zogeheten ‘kapitaalscoup’ weer een pro-Bouterse regering aan de macht. Caram schrijft daarover: ‘De nieuwe bewindvoerders gooien vrijwel onmiddellijk na hun aantreden het roer radicaal om. Het populisme viert hoogtij, zelfs in nog sterkere mate dan in de jaren tachtig. Dit gaat gepaard met het volledig veronachtzamen van de budgettaire en monetaire discipline.’ Telting koos voor non-coöperatie en trad af op 27 november 1996. Zijn keuze voor ontslag had dezelfde grondslag als zijn eerdere succes: professionele integriteit. Meer dan door zorgen om persoonlijk gewin, liet hij zich leiden door het besef dat verantwoord monetair beleid slechts kon gedijen in een omgeving van deugdelijk bestuur. Telting gaf aan professionals en bestuurders een kostbare boodschap: maak van uw vak geen hoer van gecorrumpeerde politiek! De regering van president Wijdenbosch maakte er een puinhoop van. De uitgaven stegen van 28 procent van het binnenlandse product in 1997 tot 61 procent in 2000. Het middelentekort van de overheid liep snel op van drie procent van het binnenlandse product in 1997 tot achttien procent in 2000. De jaarlijkse gemiddelde inflatie steeg van nauwelijks drie procent in de periode 1996-1997 tot bijna zestig procent in het tijdvak 1998-2000. De koersen op de parallelle markt raakten op drift, met als hoogtepunt 2200 Surinaamse guldens voor een dollar in augustus 2000. De economische groei halveerde. Weer draaide de geldpers op volle toeren. De voorschotten van de Centrale Bank aan de staat namen toe van negen procent van de liquiditeitenmassa per eind 1997 tot 54 procent per ultimo 2000. Caram schrijft daarover: ‘Het wettelijk toegestane voorschottenplafond wordt aldus met meer dan het twaalfvoudige overschreden.’ De moeizaam opgebouwde officiële goud- en deviezenreserve verdween als sneeuw voor de zon en het dekkingspercentage van de verplichtingen van de Centrale Bank bereikten weer het absolute dieptepunt. De staatsschuld steeg ‘in korte tijd in duizelingwekkend tempo, van naar schatting Sf.69 miljard per ultimo 1996 tot ongeveer Sf.1.085 miljard op 15 november 2000 of 93 procent van het bruto binnenlandse product.’ Caram noteert in de bestuurscultuur ‘dubieuze informele handelwijzen’, ‘allerlei (voor de buitenstaander) niet- transparante transacties’ en ‘onbekwame bewindslieden’ die ‘een kwalijk gebruik maken van de aan hen toebedeelde bevoegdheden’. De regering ging ten onder aan wanbeleid en corruptie. In De Nationale Assemblee toonde een parlementslid documenten waaruit bleek dat de omstreden pro-Bouterse zakenman Dilip Sardjoe voor zijn importen met behulp van zijn partijgenoot-minister ongestraft belasting ontdook. Een andere minister raakte in opspraak vanwege seks met minderjarige Inheemse meisjes. Toppunt van nepotisme was de benoeming door ‘Bosje’ van ‘Desi’ tot ‘Adviseur van Staat’, een speciaal voor dit individu bedachte staatsfunctie. Op die wijze moest Bouterse staatsbescherming worden geboden tegen vervolging voor cocaïnesmokkel door de Nederlandse justitie. Toen de regering ook nog het door Eddy Jharap geleide Staatsolie in de uitverkoop wilde doen, gingen bevolking, vakbonden en democratische partijen massaal de straat op: ‘Bosje go home!’ Wijdenbosch kon zijn termijn niet afmaken, moest aftreden en nieuwe verkiezingen uitschrijven.
‘Telting for president’
Op 15 september 2000 overdreef Telting niet toen hij bij zijn aantreden dit zei: ‘Dat ik nu dan terug ben, is omdat veruit het grootste deel van ons volk dat gewild heeft. De nieuwe regering heeft de volkswil begrepen en heeft mij dienovereenkomstig herbenoemd om het roer van de Centrale Bank van Suriname weer vast in de hand te nemen.’ In de historische massademonstraties van 2000 had de civil society haar kracht doen gelden. Surinamers beseften dat de gevolgen voor het land ontwrichtend zijn als de partijpolitiek het professio-nalisme onder de voet loopt. Velen zouden de nieuwe energie vertaald willen zien in een nieuw, partijpolitiek overstijgend alternatief in de algemene verkiezingen van 2000. De door velen gedroomde kandidaten voor het presidentschap en het vicepresidentschap maakten duidelijk waarvoor die vernieuwing zou staan: integriteit en bekwaamheid boven partijloyalisme en (etno-) nepotisme. ‘Telting for president’ klonk het. Eddy Jharap zou als vicepresidentskandidaat aan zijn zijde staan. De behoudende partijen van het Nieuw Front gingen deze handreiking van de civil society uit de weg. Ze bleven binnen de benepen grenzen van het groepsdenken en kozen voor het pluche, business as usual. Tien jaren later zou met de afbrokkeling van het Nieuw Front en het electorale echec van de democra-tische krachten worden aangetoond dat de golden opportunity van 2000 tot politieke modernisering geen vrijblijvende was. Als president van de Centrale Bank had Telting zijn opdracht helder: ‘Bij mijn aantreden vandaag besef ik dat wij weer van voren-af-aan moeten beginnen, maar dan vanuit een veel slechtere uitgangspositie. Er moet een einde gemaakt worden aan de rampzalige monetaire financiering van overheidstekorten. Er moet opnieuw een unificatie van de wisselkoersen tot stand worden gebracht. De prijsinflatie moet opnieuw bedwongen worden. Er moet opnieuw een monetaire reserve bij de Bank worden aangelegd. Kortom, opnieuw moet monetaire stabiliteit worden gevestigd in onze landseconomie.’ Het werd volgens Caram een ‘moeizaam proces’ dat toch ‘een overwegend positief beeld’ laat zien. De rol van de monetaire autoriteiten in de periode 2001-2006 vat hij als volgt samen: ‘Zij hebben veel goeds kunnen doen en dat hebben zij in belangrijke mate gedaan, zij hebben ook onnoemelijk veel kwaad kunnen doen en dat hebben zij nagelaten.’ Uiteindelijk bracht Telting de relatief stabiele Surinaamse dollar. Tot de kern van het nalatenschap van Telting behoort de Wet op de Staatsschuld. Het leningenplafond werd toen naar Europese norm gesteld op zestig procent van het bruto binnenlandse product. Strafrechtelijke sancties werden gesteld op overschrijdingen. Caram is tegen verzwakking van de door Telting gestelde norm. ‘Ook bij het budgettaire beleid wordt al enige tijd consequent en nadrukkelijk gelet op de gevolgen daarvan voor de monetaire ontwikkeling. Juist met het oog hierop is het wenselijk het in de Wet op de Staatschuld vermelde maximum voor de totale schuldquote stapsgewijs te verlagen van zestig procent tot circa 45 procent, teneinde deze quote meer in overeenstemming te brengen met de terugbetalingscapaciteit van de overheid en de geloofwaardigheid van het budgettaire beleid te vergroten.’ Hangt Caram naar het monetarisme, ik neig meer naar zwaarder meewegen van sociale gevolgen, maar waar het hier om gaat is in elk geval het opwerpen van een wettelijke dam tegen spilzieke zelfverrijking.
Te schande
Het was columnist Iwan Brave die schreef dat Bouterse een onderwerp bagatelliseert door daar het woord ‘ding’ aan te plakken. Zo sprak de president over ‘wintiding’, ‘Wikileaksachtige dingen’ en ‘8 december-ding’. Het Plafond van Telting noemde hij ‘leningenplafondding’. Aan de spilzucht – nu onder de vlag van ‘mega-investeringen’- lijkt niets veranderd. Belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en bevoordeling van familieleden tieren welig. Zo besloot de president dat zijn vrouw als first lady een fors salaris moet ontvangen. Onder deze president zou Telting nooit dienen. Kort voor zijn overlijden getuigde hij in gesprek met een journalist van zijn onwankelbare, integere houding: ‘Ik schaam mij diep voor dit land. Je maakt je internationaal te schande met een moordenaar als president’.
(*) Gerard van Westerloo, De laatste dagen van de kolonel. Surinaamse notities, 1993