EuroSuri
Chris Polanen woont en werkt als dierenarts en schrijver in Nederland
Broer
Ik maakte als tiener kennis met drie halfbroers van mijn vaders kant. Wij deelden dezelfde vader, maar hadden allen verschillende moeders. Een vierde halfbroer ontmoette ik pas toen ik al in de veertig was.
Er was er een die ik nog nooit gezien had: D. Sommige familieleden zeiden ‘dat dat misschien maar beter was’. Toch bleef ik nieuwsgierig.
Vorig jaar wandelde er op een rustige zomerdag een Surinaamse man mijn praktijk in Amsterdam binnen. Vijftiger, slank, snelle bewegingen. Gek genoeg wist ik direct wie hij was. Dit moest D. zijn. Ik had zijn volle broer, dus ook een halfbroer van mij, een paar jaar geleden ontmoet. Deze vertelde mij dat hij en D. lang aan drugs verslaafd waren geweest. Hij was afgekicked, maar hij wist niet of het D. ook gelukt was.
‘Ik ben eigenlijk een broer van je’, zei D. en stelde zich voor. Afgekicked of niet, een nieuwe broer ontmoeten is altijd een leuke ervaring. Van alle halfbroers was hij de enige die echt op mij leek. Ik stelde D. aan mijn assistentes voor als ‘mijn broer’. Ze keken verbaasd. D. leek weliswaar een beetje op mij, maar miste een paar snijtanden. Ik maakte een paar foto’s met mijn mobieltje om thuis te laten zien.
Familieleden hadden mij al gewaarschuwd dat D. aan chronisch geldgebrek leed, dus toen hij een paar weken later 150 euro wilde lenen, was ik niet verbaasd. Ik stemde toe, wetende dat deze lening in de categorie viel: ‘Wordt nooit terugbetaald en het is je eigen schuld, want je wist het al toen je het leende, idioot!’
D. omhelsde mij. ‘Jij bent de enige die ik nog heb’, zei hij ontroerd.
Daarna leek D. van de aardbodem, of in ieder geval van de Bijlmerstraten waar hij normaal rondzwierf, verdwe-nen. Een jaar later kreeg ik een telefoontje uit Suriname. ‘Hallo Chris!’ Ik herkende de stem niet. ‘Ik ben het, je broer D!’ Hij wilde mij terugbetalen. ‘Geef het maar als je weer in Nederland bent’, zei ik. ‘Ik weet niet of ik het dan nog heb’, antwoordde D. ‘Geef het dan aan mijn moeder’, zei ik en gaf hem haar adres in Paramaribo. Ik hoorde later van haar dat D. langsgeweest was, maar niets had gezegd over geld.
Een maand later tijdens mijn laatste vakantie in Suriname, zag ik ‘s avonds een man door mijn moeders straat lopen. Ik herkende het silhouet en de soepele, snelle tred. ‘D!’ riep ik en liep naar hem toe.
Hij herkende mij niet. ‘Ken je mij niet meer?’, vroeg ik. ‘Ik zie met mijn ene oog bijna niets’, zei D. verontschul-digend. ‘Ik ben het. Je broer Chris!’ D. was blij verrast.
‘Chris! Waar logeer je?’, vroeg hij. Ik wees vaag naar het einde van de straat.
‘Ik speel elke vrijdag in een bandje. Kom je een keer kijken?’, vroeg hij.
‘Natuurlijk’, zei ik. Ik vind het altijd moeilijk om over geleend geld te beginnen.
Bij het afscheid hoopte ik dat D. er iets over zou zeggen, maar hij staarde mij slechts aan met zijn bijna blinde oog.
Een paar dagen later hoorde ik van mijn stiefvader dat D. langs geweest was en had gevraagd naar mijn adres en telefoonnummer. Hij had het niet gegeven. D. was enigszins geïrriteerd weer vertrokken.
Tijdens die vakantie gaf ik zoals gebruikelijk enkele handleesworkshops. In een tv-programma maakte ik mijn telefoonnummer bekend, zodat geïnteresseerden zich hiervoor konden aanmelden. Reeds twee minuten na het einde van de uitzending werd er gebeld. Het was D. ‘Chris, bel mij terug, bel mij terug. Ik heb geen beltegoed.’ Ik belde niet terug, maar koppelde zijn naam aan het telefoonnummer. Toen er een minuut later gebeld werd, verscheen zijn naam in het scherm. Ik glimlachte en nam niet op.
D. bleef bellen. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Ik nam niet op, maar ik glimlachte allang niet meer. De prijs voor deze broederliefde mocht niet te hoog worden.