Uitgekeken
Armand Snijders beoordeelt elke maand een of meer tv-programma’s
God en de buis
Ik zit er niet op te wachten dat op zondagmorgen Jehovah’s Getuigen of Mormonen voor mijn poort staan met hun ‘boodschap’. Trouwens, ook niet op andere dagen. Maar ze komen wel. Dat is een typisch fenomeen van christenen dat ik niet begrijp; denken ze nou echt dat ze mij of anderen door met de Bijbel in de hand van erf naar erf te gaan, opeens kunnen overhalen om in God, Jehovah, of geef hem maar een naam, te gaan geloven?
Het is als de handelsvertegenwoordiger die langs de huizen gaat om stofzuigers aan de man of vrouw te brengen. Die koop ik ook niet. Als ik een stofzuiger nodig heb, ga ik zelf wel naar winkels om mijn keuze te bepalen. Datzelfde geldt voor geloven: als ik op
een goede dag bedenk dat ik om wat voor reden dan ook God nodig heb, ga ik zelf wel eens in een kerk kijken.
Tegenwoordig hebben veel christelijke missionarissen het gemakkelijk. Ze kopen zendtijd en storten hun immer vrolijke boodschap via de televisie over ons uit. Iedere dag is het feest, met zondag natuurlijk als hoogtepunt, waardoor het spitsuur is en je er al zappend niet aan kan ontkomen. Bij mij is het effect hetzelfde als wanneer ze aan de poort staan, ik ga er niet voor. Met als voordeel dat ze hier met een druk op de knop zijn verdwenen, terwijl ze, als ze eenmaal voor de poort staan, met geen stok weg zijn te krijgen.
Toch snapt menig prediker niet dat het onzin is dat er via de buis nieuwe zieltjes te vinden zijn. Daar gaat het vaak ook niet om, ze zien vooral zichzelf graag terug op televisie. Want behalve dat ze zeggen van God te houden, houden ze doorgaans ook heel veel van zichzelf. De meest camerageile van alle televisiepredikers is Peter Alves van de Universele Kerk van Gods Rijk, een vaag clubje waar heel veel mis mee is. Maar geld hebben ze kennelijk wel, getuige het feit dat ze dagelijks op tal van zenders de kijkers ongevraagd aanspreken in Wonderen Vandaag. Het valt op dat alle kerkleden schijnbaar tot de verstotelingen van de samenleving behoren en financiële problemen, onduidelijke kwalen of anderssoortige ongemakken hebben. En dat al hun ellende, zodra ze een voet in de kerk hebben gezet, als sneeuw voor Gods zon is verdwenen. Uit alle getuigenissen kun je opmaken dat bij veel kerkgangers een steekje los zit.
‘Dus u was agressief?’
‘Ja heel agressief. Ik had problemen met mijn zoon, ik sloeg hem.’
‘Hoe was dat voor uw zoon?’
‘Dat stoorde hem ook. Hij bleef zitten op school.’
‘En toen?’
‘Op een gegeven moment dacht ik ‘zomaar ga ik hem aftakelen’. Toen kwam ik bij deze kerk.’
‘En hoe gaat het nu?’
‘Ik sla hem niet meer, we hebben een goede band. Hij gaat zelfs mee naar de kerk.’
Hallelujah, wat een triest verhaal met happy end! Als ik die zoon was geweest, had ik aangifte bij de politie gedaan. Maar nee, pa heeft zich via Alves verantwoord voor de opperrechter en nu is alles weer goed.
Toch heeft het allemaal wel wat kolderieks. Vooral dankzij het taalgebruik van de prediker. Hij is een Braziliaan en ik moet zeggen dat hij, in tegenstelling tot de meeste van zijn landgenoten hier, alleraardigst Nederlands spreekt. Alleen heeft hij, zoals zoveel niet-Nederlandstaligen, moeite met de ‘h’, terwijl de ‘g’ ook wat rottig uit zijn strot komt. En dus heeft hij het standaard over ‘de Gjeilige Ggheest’ en ‘Gghod’. Dat geeft het geheel toch nog enige amusementswaarde. Maar voor de ongeloofwaardige boodschap hoef je er niet naar te kijken.