Rappa
Schrijver en columnist RAPPA legt iedere maand de Surinaamse samenleving op de pijnbank
Sranan bruya
“Meisje, en opeens rukte die rover die gouden ketting van die vrouw d’r nek en toen zette hij het op een lopen.”
“Oh, wat verschrikkelijk, was het een Javaan?”
“Nee, een Surinamer.”
Dit werd in de jaren zestig vaak gezegd als men een landgenoot van Afrikaanse afkomst wilde aanduiden, want sommige andere aanduidingen waren taboe. De waarschuwing was (en is): “Zeg geen neger tegen een Creool.” Die laatstgenoemde aanduiding mag wel, maar in het buitenland wordt daar een gemengde etniciteit mee bedoeld. Ook mag je geen ‘blakaman’ zeggen, want naast ‘neger’ is ook de kleur zwart etnisch bevlekt. Maar waarom wordt een Hindostaan niet boos als je ‘bruinman’ tegen hem zegt, maar wel woest als je hem voor ‘koelie’ uitmaakt, wat in feite gewoon ‘drager, sjouwer’ betekent?
Ik merkte het effect van etnische taboewoorden op, toen ik in mijn kinderlijke onwetendheid tegen onze nogal donkere dienstvrouw zei: “Joe blaka nengre, joe!” De gekwetste blik waarmee ze me toen aankeek, zal ik nooit vergeten. Ze nam meteen ontslag en ik heb daar van m’n ouders zeker twee weken lang flink straf voor gehad.
Ergens in die periode kwam er op een ochtend een mevrouw langs die mijn moeder allerlei vragen stelde en de antwoorden op een vel papier schreef. Later begreep ik dat dit de derde volkstelling betrof. Ik hoorde haar ons adres en onze namen opnoemen. Toen hoorde ik die mevrouw zeggen: “Jullie zijn Hindostanen, nietwaar?”, en ze maakte een aantekening op het papier. Iets in mijn geest begreep dat niet. Ik trok aan mijn moeders hand en zei: “Mama, we zijn toch Surinamers?” Die mevrouw stopte abrupt met schrijven en keek me met grote ogen aan; ook deze blik vergeet ik nooit. Er zat iets in van: ‘Moet je dit zevenjarig opdondertje nou eens even horen!’ Toen al vond ik het vreemd dat we in dit land primair Creooltjes, Hindostaantjes, Javaantjes, Chineesjes, gemengden en overigen telden (en dat nog steeds bij elke volkstelling doen). Maar in een multi-etnisch land als het onze moeten we vaak (zie de politie-opsporingsberichten) landgenoten etnisch aanduiden, al wordt dat zoveel als mogelijk verbloemd. Eerst werd er geen dyuka meer gezegd, maar ‘bosneger’. Dat werd na een tijdje ‘ontnegerd’ en werd toen ‘boslandcreool’. Maar ook die aanduiding werd taboe. Uiteindelijk werd het ‘Marron’, wat in feite ‘weggelopen beest of vee’ betekent.
Maar hoe moest bijvoorbeeld een Creool iemand van diezelfde etniciteit aanduiden? Ik hoorde vroeger mensen dan zeggen: “Dat is weer een van die kondremans van me.” Maar bij onze staatkundige onafhankelijkheid in 1975 werden alle etniciteiten hier landgenoten van elkaar. Toen hoorde je aanduidingen zoals: “Het zijn weer die mensen van me!”, totdat eind jaren negentig een minister over de radio zei: “Als iemand kan aantonen dat ik woningen geef aan mensen die op mij lijken, treed ik meteen af.” Intussen gebruiken we deze aanduiding alom.
Maar de aanduiding ‘Surinamer’ heeft, anders dan in de jaren zestig, voor velen een emotionele, naast de staatsrechtelijke aanduiding. Volgens hen zijn er meer dan driehonderdduizend Surinamers in Nederland woonachtig, terwijl het om ‘uit Suriname afkomstige Nederlanders’ gaat. Anderzijds worden de nazaten van de uit China afkomstige, volledig ingeburgerde landgenoten nog steevast ‘Chinezen’ genoemd. Evenzo doen we met Guyanezen en Haïtianen.
En dan het soms verwarrende gebruik van het begrip ‘Surinaams’. Met het Surinaams volkslied wordt een eerste couplet in het Nederlands en een tweede in het Sranan Tongo bedoeld. De rest van de Surinaamse talen is blijkbaar (nog) niet Surinaams genoeg om daar bij te horen. Verder bedoelen velen met de taalaanduiding ‘het Surinaams’, het Sranan Tongo, de lingua franca. Maar volgens internationale taalkundige normen mag alleen de officiële taal van een land de naam van dat land dragen.
En verstaan we onder: ‘dat lekkere Surinaamse eten’ alleen maar gerechten als pom, pastei en moks’alesi? Of horen daar ook roti met masala kip of doks bij, alsook saotosoep, saté, tjaw min met moksi meti en peprewatra? En Surinaamse klederdrachten? En Surinaamse muziek? Kawina, bhaitek gana, gamalan?
Gelukkig zijn we het er allemaal over eens welke vlag de Surinaamse is en wat er met I LOVE SU wordt bedoeld. Maar of we die vlag en die spreuk allemaal ook echt uitdragen? Antwoord, typisch Surinaams: “Ik weet niet, boi.”