Boeken & Zo
Emigreren naar Suriname
Verhuizen naar een ander land betekent niet alleen avontuur en nieuwe uitdagingen, maar ook een strijd tegen de regeltjes en de chaos. Esther Zoetmulder schreef Emigreren naar Suriname. Zij biedt haar lezers een handig overzicht van al die regeltjes, maar ook een heleboel chaos.
Emigreren vereist geduld, deemoed en aanpassingsvermogen. Dat zal gelden voor verhuizingen naar ieder land, maar degenen die (re-)migreren van Nederland naar Suriname, de doelgroep van dit boek, hebben die eigenschappen extra hard nodig.
Niet omdat Suriname een bijzonder ingewikkeld land is (emigreren vanuit Nederland naar Paraguay of Bhutan is vast niet eenvoudiger), maar omdat Suriname, door de gedeelde taal en geschiedenis, voor hen begrijpelijker lijkt dan het is. Om die reden en omdat veel mensen uit Nederland overwegen (terug) naar Suriname te verhuizen, voorziet dit boek in een behoefte.
Zoetmulder vertelt ons hoeveel pasfoto’s we mee moeten nemen naar het ministerie van Arbeid Technologische ontwikkeling en Milieu om een werkvergunning aan te vragen, dat formulier 3 E0395 echt alleen met zwarte pen mag worden ingevuld en dat wie in Suriname aan de slag wil als pelmolenaar daar een speciale vergunning voor nodig heeft. Erg handig, al die informatie. Soms roept Zoetmulder vragen op (wat is bijvoorbeeld een ‘Enig Document’? Het antwoord is minder poëtisch dan verwacht), maar met behulp van haar checklists kan de emigrant heel wat hoofdbrekens voor zijn.
Emigreren naar Suriname bevat niet alleen gegevens over de ambtelijke molens, maar ook over het leven in het land. Veel weetjes over onderwijs, bejaardenzorg, verkeer, media en wat niet al. Helaas presenteert Zoetmulder deze zaken in een chaotische moksi meti van woorden. Wat is het verschil tussen de hoofdstukken ‘Leven in Suriname’ en ‘Reilen en zeilen in Suriname’? Waarom vier keer zoveel aandacht aan ongediertebestrijding als aan de Surinaamse keuken? Leuk om te lezen over dierenwinkels en ‘pranic healing workshops’, maar is dat waar een toekomstige emigrant op zit te wachten? De volgorde en de selectie van de gegevens is mysterieus. Zoetmulder noemt twee Nederlandse verhuizers (er zijn er vast meer) en op dezelfde bladzijde onder het kopje ‘Wellness’ een kapsalon en een schoonheidssalon in Paramaribo. Ook op die bladzijde het kopje ‘Vliegmaatschappijen’, met gegevens van Surinam Airways, Gum Air en Blue Wing (handig voor wie naar Kwamalasamutu wil emigreren), onder dit lemma ontbreekt een niet onbekende Nederlandse luchtvaartmaatschappij die ook vluchten aanbiedt op de voor emigranten interessante route Amsterdam-Paramaribo en vindt men wel Vlindertuin Wanica (zonder telefoonnummer).
Door het hele boek staan interviews met emigranten. Leuk idee, maar de interviews zijn nogal houterig en de geïnterviewden (gerekruteerd uit Zoetmulders vriendenkring?) nauwelijks representatief. Laten we het niet hebben over de taalfouten en andere slordigheden in dit boek. Een emigrant heeft wel andere problemen. Dit vriendelijke en chaotische boek helpt bij de oplossing van een aantal daarvan.
Peter Douma
Emigreren naar Suriname, Esther Zoetmulder, 2012, VanDorp Educatief, ISBN 9789461850164
Jahan
Om te beginnen: petje af voor een schrijver die zijn levenswerk hoe dan ook in druk wil zien verschijnen en zelf uitgeeft. Het is nogal een financieel risico, want de schrijver heeft (waarschijnlijk) geen uitgeverij, met publiciteitsmachine, bereid gevonden zijn prachtboek op de markt te brengen.
John Khodabux durft het aan met zijn eerste roman Jahan. Khodabux, vijftig jaar geleden geboren in Paramaribo, was dertien toen hij met zijn ouders naar Amsterdam verhuisde. Hij miste een roman over Surinamers die in de jaren zeventig naar Nederland zijn getrokken, en besloot dat boek dan maar zelf te schrijven.
Maar je kunt je niet aan de indruk onttrekken, dat hij vooral zijn eigen opgroeien heeft beschreven. Ook zijn hoofdpersoon, Jahan Abdul Rahman, is dertien als hij in 1974 van Rainville verhuist naar de Amsterdamse Staatsliedenbuurt.
We volgen zijn ontwikkeling op de middelbare school, waar hij bevriend raakt met Vincent Goedhart, een andere Surinaamse jongen, en de wederwaardigheden thuis met zijn moeder en broer.
Dat is allemaal bijzonder gedetailleerd beschreven. Alle verhuizingen van moeder Rahman en haar zoons komen uitgebreid aan bod. Het alledaagse leven krijgt de lezer minutieus voorgeschoteld, terwijl dat allemaal voor het dramatische verloop van de roman of in Jahans leven geen rol van enige betekenis speelt.
De tochten van Jahan en Vincent door Amsterdam kun je precies nadoen. We leren welke bus of tram ze hebben genomen, zelfs op welke ze hadden kunnen overstappen, en waar.
‘Samen liepen we langs hotel Kras-napolsky de smalle Damstraat in. (…) Daarna liepen we de Oudezijds Achterburgwal over; de brug die omdat daar zoveel in drugs werd gehandeld door velen tot ‘pilletjesbrug’ is omgedoopt. Na de pilletjesbrug sloegen wij af naar rechts. (…) Ik had geen oog voor het historische Spinhuis waar wij op dat moment langsliepen. Het Spinhuis dat tegenwoordig door de Universiteit van Amsterdam wordt gebruikt om antropologen op te leiden, zodat zij verre volken kunnen gaan bespieden, was oorspronkelijk een vrouwentuchthuis.’
Zo gaat het door, tot pas op driekwart van het boek zich ineens een dramatische lawine losmaakt. De drugsscene waar Jahan door Vincent in was meegevoerd, blijkt keiharde onderwereld. Jahan schiet Vincent dood (‘hoewel ik een broertje dood heb aan wapens, pakte ik het toch op’), hij belandt in de gevangenis, wordt daar door de onderwereld met de dood bedreigd, maar weet wonderbaarlijk te ontsnappen…
Nee, die plotselinge ommezwaai van het leven van een Surinaamse jongeman in Amsterdam naar een hardboiled thriller weet de roman niet te redden. Ook niet als Jahan, eind goed al goed, in Spanje rust vindt en een kind krijgt bij zijn vriendin van de middelbare school.
BERT STEINMETZ
Jahan, John Khodabux, 2011, in eigen beheer, ISBN 9789081763202
Tihá/Troost
De sobere collectie van de Sarnami literatuur is met de uitgave van deze tweede gedichtenbundel van schrijver, dichter en musicus Raj Mohan verrijkt. Mohan schrijft niet alleen in die taal, hij zet de tekst ook op meesterlijke wijze op muziek. Zo bevat zijn nieuwe cd Daayra enkele teksten uit Tihá/Troost zoals ‘mai re mai’, ‘mangila’ en ‘i tor sahar hai’. Het is verbazingwekkend hoe de artiest zich zo mooi kan uiten in een taal die over het algemeen door Hindostanen als minderwaardig, plat en onbeschaafd wordt aangemerkt. Tijdens de presentatie van de bundel in Suriname vertelde Mohan dat hij niet per se in Sarnami schrijft om de taal te promoten of te redden. Het is zijn moedertaal en hij kan zich goed daarin uiten. Sarnami biedt hem ook de mogelijkheid om een eigen stijl te creëren en onderwerpen in taboesfeer scherper te benadrukken. De schrijver heeft duidelijk moeite met het feit dat Hindostanen in Suriname, hoewel ze thuis geen Hindi spreken, in het openbaar er alles aan doen om in die taal te spreken. Er wordt ervan uitgegaan dat Sarnami niet mooi genoeg klinkt. In zowel zijn muziek als zijn poëzie probeert Mohan het tegendeel te bewijzen.
Zijn eerste bundel, Bapauti (Erfenis) uit 2008 is eveneens in het Sarnami geschreven. In tegenstelling tot de eerste publicatie is Tihá/Troost tweedelig. Het eerste deel bevat zeventien Sarnami gedichten met Nederlandse vertaling, die gaan over uiteenlopende onderwerpen zoals een jong overleden kind dat afscheid neemt van zijn moeder, het spel touwtjespringen, armoede, oud verdriet, leven en dood, vuur, Holland, India en de stad Utrecht. Het tweede deel, Ontwaken, is vooral spiritueel georiënteerd en bevat 22 gedichten in het Nederlands. In de pennenvruchten van Mohan komen veel herkenbare situaties uit Suriname voor. Dit geldt niet alleen voor het Sarnami deel, maar ook voor de Nederlandse tekst, zoals ‘vakantie’tee II’. Bepaalde gedichten zoals ‘mai re mai’, raken je als lezer diep in het hart. Ook het eerste gedicht ‘aji’ (oma), dat handelt over een veel voorkomend probleem, namelijk dementie, is erg herkenbaar. Maar er zijn ook gedichten die je ettelijke malen moet lezen om de boodschap goed te laten doordringen, zoals ‘geschiedenis’. Doordat de Sarnami gedichten in het Nederlands zijn vertaald, is het toegankelijker voor een groter publiek. Lezen in het Sarnami is immers geen gewoonte van Hindostanen, laat staan voor hen die de taal helemaal niet kennen. Zoals Mohan zelf bij de presentatie zei over de reacties van het publiek. “Mensen vinden het prachtig als ik de gedichten voordraag, maar zelf lezen in die taal gaat niet. Ze grijpen toch naar het Nederlands.” Dat blijkt bij het lezen van Tihá/Troost inderdaad het geval.
Sabitrie Gangapersad
Tihá/Troost, Raj Mohan, 2011, In de Knipscheer, ISBN 9789062656615