Antiquariaat, juni 2012
Bijdragen tot de kennis van de kolonie Suriname
In het Surinaams Museum in Paramaribo worden in achttien banden de memoires en onuitgegeven werken van Adriaan François Lammens (1767-1847) bewaard. Lammens speelde een belangrijke rol in het koloniaal bestuur van Suriname aan het begin van de negentiende eeuw. Precies dertig jaar geleden (in 1982) werd een deel van zijn manuscript gepubliceerd.
Lammens verbleef bijna twintig jaar (1816-1835) in Suriname. Hij was er onder andere president van het Hof van Justitie. Hij is niet tegen slavernij, maar veroordeelt de onbetamelijke en wrede wijze waarop sommige eigenaren hun slaven behandelen. In zijn opvattingen over slaven onderscheidt hij zich niet van zijn tijdgenoten. De slaaf is traag en lui, zo stelt Lammens, maar zijn afkeer van werken heeft hij afgekeken van zijn meester.
In het eerste deel beschrijft Lammens de geografie van het land, maar nog interessanter wordt het als Lammens de bevolking van de kolonie onder de loep neemt. Zo beschrijft hij dat de blanke inwoners zich verre houden van de kleurlingen en met verachting op hen neerkijken. De kleurling verenigt volgens de blanken de gebreken van blank en zwart. Dat is volgens Lammens niet alleen onstaatkundig maar ook dom (als de kleurlingen en de zwarte bevolking zouden samenspannen, zouden de blanken geen schijn van kans hebben) en ongerijmd; blanke mannen wonen immers vrij samen met ‘vrouwen kleurlingen of negerinnen’. Vaak gebeurt dat onder het mom van ‘huishoudster’.
Dat Lammens zo’n fijngevoelig oog heeft voor de betrekkingen tussen blanken en kleurlingen, is opmerkelijk. Ongetwijfeld heeft zijn huwelijk met een kleurlinge daar een rol in gespeeld. Waarschijnlijk was zij een zuster van de bekendste negentiende-eeuwse Creoolse kunstenaar, Gerrit Schouten.
Op de markten en ‘wooijwooijen’ (w’woyo, CH) worden groenten, vruchten, vis en vogels aangeboden. Maar er zijn ook vrouwen die langs de deuren hun waren uitventen. Het gaat hierbij om snuisterijen, droge provisie, gebak en zeeschildpad. De slavinnen zijn er zeer op gesteld om als uitvenster (jeriman) te werken, want dan kunnen ze langs de straten wandelen, elkaar bezoeken en praatjes maken.
Het zichtbare onderscheid tussen slaven en vrijen is dat slaven geen schoeisel mogen dragen. Veel slaven gaan naakt door het leven en bedekken alleen de schaamdelen met een kamies. Soms draagt ‘de neger’ een grof linnen genaamd ‘makka’ bestaande uit een kort rokje en een lange linnen broek. De vrouwen dragen meestal zeer ruime lange rokken ‘welke zij boven de borst vastmaken, dat de gestalte misvormt en lelijk staat’.
In deze publicatie uit 1982 is slechts geput uit een deel van het werk van Lammens. Nu, bijna tweehonderd jaar na zijn aankomst in Suriname, wordt het tijd om ook uit de overige delen te publiceren.
Carl Haarnack
Bijdragen tot de Kennis van de Kolonie Suriname. Tijdvak 1816 to 1822, Adriaan François Lammens, 1982, Amsterdam Vrije Universiteit