Ronald Hooghart
‘Ik vreet uit niemands handen’
Dertig jaar lang bestreed vakbondsman Ronald Hooghart te vuur en te zwaard couppleger en NDP-leider Desi Bouterse en de zijnen.
In 2010 sloot de voorzitter van de Centrale Landsdienaren Organisatie (CLO) ‘vriendschap’ met Bouterse als president van Suriname.
Vanwaar die plotselinge ommezwaai?
“Venetiaan heeft mij bedrogen en verraden.”
“A cht jaar geleden hielp ik een vrouw aan werk en leende haar ook nog eens vijfhonderd srd. Toen ze na twee maanden haar salaris met terugwerkende kracht ontving, kwam ze nog tekort voor schoolspullen voor haar kinderen. Dus ik leende haar weer. Tot de dag van vandaag heeft ze me nooit terugbetaald. Toch blijf ik arme mensen helpen. En niet alleen met geld maar ook met opvoeding, vorming en aanpassing van hun leefcultuur. Dat laatste is de basis voor economische en sociale veranderingen. Cultuur en religie zetten juist een rem op vooruitgang: ‘Heer, ik wens geen aardse schatten, geen heerschappij; wat ik wil, is slechts genade om te leven aan uw zijde.’ Die tekst brengt moesje niet naar Parijs, maar dat is zwarten wel geleerd door het christendom. En ondertussen zijn de paus en de koningin zeer rijk.”
“Vroeger was de zwarte man de gebeten hond. De witte mens heeft hem zeshonderd jaar weerspiegeld als een monster en als zodanig gemanipuleerd. Als hij door de blanke vrouw was aangezet tot de seksuele daad, werd hij verminkt of gedood. Dit terwijl blanken vrijelijk vrouwen en kinderen van zwarten mochten misbruiken, in feite zelfs verkrachten. Die ontmenselijking heeft de zwarte man gemaakt tot een agressief wezen, hetgeen simpel werd geïnterpreteerd als: ‘De neger is monsterachtig’. We leven nog steeds in die context.”
“West-Europa – en Nederland in het bijzonder – heeft zich nooit echt humaan opgesteld naar Suriname toe. We zijn honderden jaren uitgebuit als wingewest, maar aan onze infrastructurele ontwikkeling werd niets gedaan. Ging in het moederland alles gejast en gedast, in de kolonie ging het er ruw aan toe. Terwijl we de Nederlandse cultuur bezongen, wisten we niet veel van Suriname zelf af. In mijn tijd kenden we onder andere alle Nederlandse treinstations uit het hoofd, alle koningen en stadhouders. Vanaf de vierde klas heette dat ‘vaderlandse geschiedenis’. De Surinaamse was een bijkomstigheid. We hebben niet genoegzaam gewerkt aan veranderingsprocessen die noodzaken tot meer liefde voor eigen land. Nog steeds proberen velen naar Nederland te vertrekken.”
Strijdvaardig
“Ik was anti-kolonialistisch vér voor de NDP. De gewone Surinamer in mijn tijd is opgegroeid tijdens de Koude Oorlog waarbij apartheid en kolonialisme totaal verworpen werden; dat is een blijvend idealistisch gevecht. Vanuit mijn NPS-cultuur, waarin ik ben geboren en getogen, ben ik de strijd tegen de militaire machthebbers begonnen. Met alle durf en moed, terwijl de militairen me opriepen om met ze te werken, ook via volksmobilisatie. Ik heb dat altijd geweigerd vanuit mijn verbondenheid met de NPS. Als strijdvaardig mens rekende ik nergens op, het ging erom deze samenleving terug te brengen naar de democratische orde. Maar de NPS heeft eigenlijk altijd een scenario opgezet met als doel mij uit het centrum van de partij te houden. Dat gebeurde in 1987, 1991 en 1996. Ik heb Romeo van Russel, toen minister van Arbeid, hierover aangesproken en die zei: ‘Men heeft gezegd zich niet met u te bemoeien, want u bent gevaarlijk.’ Dezelfde Van Russel heeft niet zolang geleden verklaard dat ze met mij gaan afrekenen in de partij. Blijkbaar is dat vanwege het feit dat ik in de tachtiger jaren heb gezegd: ‘We gaan de partij overnemen.’ Humphrey Keerveld en ik hadden besloten de militairen onder druk te zetten om terug te keren naar de democratie. Binnen de partijleiding was en is men bang voor mijn potentie. Ik was hard bezig met het aanvoeren van de NPS-kernen. George Deul was toen secretaris van de Groenen en ik commissaris van logistiek. In 1987 heeft Deul me voorgedragen als kandidaat-lid voor de districtsraad of resortraad, maar men heeft mijn naam geschrapt zonder motivering. Wij van de CLO hebben ook de coup van 1990 duidelijk afgewezen. Het verweer van de politiek was als van makke lammetjes. Maar het Nieuw Front heeft nadien de SPA erbij betrokken.”
“Eigenlijk ben ik bij elke vakbondstrijd prominent aanwezig geweest, vanaf januari 1966 tijdens de eerste onderwijsacties in SOB-verband. Venetiaan was er ook bij in die strijd tegen Pengel, hij was PNR-gelieerd. In 1973 werd hij binnen de eerste NPK-regering minister van Onderwijs, nadat wij prominent de strijd hebben gevoerd tegen de VHP/PNP-regering. En tijdens de strijd van 1996 tot 2000 tegen president Wijdenbosch was ik generaal Hannibal Barkas en mijn bijdrage was vijfhonderd procent meer dan die van de groep van Venetiaan. Daaruit is het Gestructureerd Samenwerkingsverband voortgekomen; daarvoor heerste laksheid onder de politici.
Toen Wijdenbosch ongrondwettelijk nieuwe rechters wilde laten installeren, zijn we naar het Hof van Justitie gegaan om dat tegen te gaan. De politie heeft ons uit die zaal moeten slepen. Die dinsdag hebben we het parlement bezet, wat heeft geleid tot een uitbreiding van de strijd. Toen Wijdenbosch genoodzaakt koos voor vervroegde verkiezingen binnen één jaar, heeft de politieke groep een andere richting bepaald: er kwam geen tussenregering. Na deze strijd vond de achterban van de NPS en van andere partijen dat Hooghart de lijst van het Front moest aanvoeren. Ook prominenten van de partij vonden dat, maar de voorzitter heeft beslist van niet. Dat is buiten alle democratische normen om.”
Autoritair
“Venetiaan heeft in 1996 de macht uit handen gegeven en intussen is door zijn toedoen het Front uiteengevallen. Alles draait om zijn persoon. De man is zeer autoritair en bepaalt alles vanuit zijn psyche, waardoor de gehele samenleving gedupeerd wordt. Hij posteert zichzelf alleen. Als iemand iets tegen hem doet, dan moet die gestraft worden, waardoor alles uiteenvalt. De kwestie met Paul Somohardjo illustreert hoe Venetiaan algemeen belang ondergeschikt stelt aan zijn emoties. Hij vond dat Somo als parlementsvoorzitter hem had beledigd door hem een keer te laten wachten als president met de woorden: ‘Ik ben de baas van Venetiaan.’ Somo weet met het volk om te gaan. Iedereen zei: ‘Als je niet met Somo de verkiezingen ingaat, dan ga je verliezen.’”
“In 1999 had Venetiaan last van een hernia. Bij hem thuis zei hij toen tegen mij: ‘Ik zal geen president meer worden, mijn familie wil dat niet en ik ook niet.’ In die periode heb ik aangegeven de politieke vleugel van de CLO te willen oprichten om zo mee te doen met de verkiezingen. Zijn advies was dat niet te doen, maar samen te gaan omdat we zo ‘meer stemmen’ zouden halen. Ik heb naar hem geluisterd. Maar richting algemene verkiezingen merkten we dat partijleden – onder wie Venetiaans directe familieleden – zich in het veld beijverden mij juist niet op de kandidatenlijst van de NPS te plaatsen. Want anders zou ik meer stemmen krijgen dan de voorzitter. Ik ben door Venetiaan bedrogen en verraden.”
“Lang vóór de verkiezingen van 2000 werd ik bij een vergadering van Pertjajah Luhur in Lelydorp zo groots binnengehaald, dat Venetiaan naderhand zei: ‘Ro, ik dacht dat Lachmon binnenkwam.’ Somo is intelligent. Hij vroeg me onmiddellijk een spreekbeurt te houden; dat was tactisch heel goed. Mijn partij daarentegen heeft alle pogingen ondernomen mij van de eigen podia te weren. De partijleiding heeft ervoor gezorgd dat de kernen mij geen spreekbeurt gaven. De kern Munder deed dat wel. Toen bleek hoe het publiek mij zag; ik ben geweldig ontvangen en men heeft me die ovatie gegeven die ik verdiende voor mijn
strijdvaardigheid.”
“Bijna alle topvakbondmensen zijn in de politiek terechtgekomen. Venetiaan zelf, Rufus Nooitmeer van de douanebond, Hendrik Sylvester en Harold Rusland van de CLO, Fred Derby van C-47, Theo Bean, Robin Ravales, Eddy Bruma. Hiermee wil ik aangeven dat het cultuur is dat mensen die in de strijd waren, politiek gearrangeerd worden om het volk te mogen representeren in de DNA of als minister. Ik heb nooit dat respect en die waardering gekregen binnen NPS; ze zijn daar slechts bevreesd voor mijn potentie en zie waartoe dat in 2010 heeft geleid.
Het is door toedoen van Venetiaan dat de partij is gedecimeerd tot een kleine elitaire stadspartij. Het etablissement van boven is, met hem aan het roer, de afgelopen dertig jaar geen cent veranderd. Ook is Vene niet bereid te accepteren dat hij heeft gefaald en dat eventueel Hooghart de partij weer tot grote hoogten kan brengen. Het liefst wil hij het zelf doen, maar hij kan er niet meer omheen. Daarom zoekt hij een puppet die de partij nog verder naar de afgrond zal brengen; hierdoor hoopt hij in de historie minder beschadigd ervanaf te komen.”
‘Tape-scenario’
“In 2005 is een tape-scenario opgezet door schoothondjes van Venetiaan, onder wie de zogenoemde journalist Henry Strijk. Terwijl die tape liep zonder dat ik het wist, zei ik ongezouten dingen over het bestuur van Venetiaan, die de tape te horen kreeg. Hij had me moeten roepen om een gesprek hierover aan te gaan. Ik ben zijn grootste waarachtige propagandist geweest. Al het werk van dertig jaar gooit de man te grabbel. Je bent ontoegeeflijk. Dat wil zeggen dat je bewust meegewerkt hebt aan dat ‘tape-scenario’. Als partijvoorzitter mag je zelf drie à vier man op de kandidatenlijst plaatsen. Otmar Rodgers en Ruth Wijdenbosch waren geen keus van de kernen; zo had Venetiaan ook mij erop kunnen plaatsen. Erwin Lely, voorzitter van de afdeling Paramaribo, belde mij in 2005 op met de mededeling: ‘Komt u op de vergadering, want u komt op de kandidatenlijst in mijn plaats.’ Ik ben gegaan en werd daar beledigd door Venetiaan. Terwijl de leden scandeerden dat ze Hooghart op de lijst wensten, liep de man oneerbiedig weg, stellende dat: ‘Un’ no pot’ a dati, wi o pot’ wan trawan.’ Hij was zogenaamd boos, maar het was in scène gezet. Daarna belde hij CLO-secretaris Miskin om mijn plaats in te nemen. Dat is de aard van de NPS-voorzitter: mensen levend begraven. Hij maakt zijn partijmensen tergend langzaam af. Dat is erger dan de gewisse dood. Venetiaan is rancuneus, rigoureus en oneerlijk.”
“Ik heb strijd geleverd zonder rekening met mijn leven te houden. Door mij de pas af te snijden naar de DNA, is mij ook een historisch traject ontnomen, terwijl ik het verdiend heb. Als je in DNA hebt gezeten, staat je naam voor eeuwig geschreven. Dat is mij ontnomen. Het doet pijn. Dat is de reden waarom ik mij tegen Venetiaan keer. Ze verwijten mij nu de vriendschap met Bouterse. Een steen uit de hand en een woord buiten de tand kan je niet terugnemen. Maar als ik eenmaal vriendschap heb gesloten dan bevecht ik je niet langer maar werk ik liever aan correctie. Uitgaande van deze nieuwe situatie verdedig ik Bouterse in het openbaar. Zo heb ik Venetiaan altijd verdedigd, ook al keek hij niet naar mij om. We hebben hem in 2000 gevraagd om de CLO te ontvangen voor een politiek gesprek. Nooit heeft hij ons ervoor opgeroepen. In 2010 heeft hij helemaal niet naar mij omgekeken. Hij heeft Miskin wel een vijftiende onverkiesbare plaats aangeboden; dat geeft aan hoe hij de partij heeft geleid.”
Verbittering
“Als je een mens steeds pijnigt, kan dat leiden tot verbittering. Ik heb het recht het uit mijn psyche te verbannen door het kenbaar te maken. Als dat niet mag, dan weet ik niet meer wat humaan is. Ik vreet uit niemands handen. De coup is ondersteund door vele mensen en groeperingen; dat is de kracht die toen aan de militairen is gegeven. De gevolgen zijn daar. Ik heb Bouterse zijn dingen nooit ondersteund. Men moet mij nu niet het euvel duiden dat ik, na dertig jaar steeds uitgesloten te zijn geweest door mijn partij, vriendschap heb gesloten met hem.”
“Ik hou me allang niet meer bezig met of er nu wel of geen veroordeling komt met betrekking tot 8 december. Bij de oppositie gaat het om politieke belangen die men vermengt met psychische belangen van anderen. Venetiaan heeft steeds de 8 decemberkwestie aangegrepen om zijn macht te bestendigen, maar die nooit opgelost. Na 2000 was de oppositie in feite mak geslagen. Nieuw Front had 33 zetels plus één van DA’91. Toen konden ze van alles doen, maar door laksheid is niets ondernomen. Het volk heeft de verschillende kansen hiertoe gegeven, die zijn verspeeld. Het volk heeft nu gezegd: ‘Ik kies Desi Bouterse als president en daarmee houdt alles op.’ Dus ze moeten het nu niemand anders verwijten dan zichzelf. Hebben we, uitgaande van de jaren tachtig, niet alles voor ons uitgeschoven; dat we ‘rust wilden in het land’? Constant ging het om ‘landsbelang’. Waarom plotseling dan niet als het om de amnestiewet gaat? Is er een verschil?”