Theo Para
Bouterse contra Santokhi
Als de regering niet vroegtijdig valt, zijn er pas in 2015 algemene verkiezingen. Maar voor de twee grootste partijen, de regerende NDP van president Desi Bouterse en de oppositionele VHP van oud-minister van Justitie en Politie en DNA-lid Chandrikapersad Santokhi, lijken de verkiezingen al begonnen. Opmerkelijk in die propagandaoorlog is de voorkeur elkaar om de oren te slaan met een overloper. Men slaat geen krant open of de lezer wordt getrakteerd op het overlopen van een VHP’er naar de NDP, of een NDP’er naar de VHP. De overloper wordt steevast met veel fanfare onthaald door de partijleider. Wat ook opvalt, is dat het bij de overlopers tot nu toe om Hindostaanse politici gaat. Het lijkt geen toeval, de NDP maakt zich grote zorgen om de groeiende populariteit van de Obama van de VHP, de als outsider gekozen nieuwe voorzitter van de VHP. In de strijd om het Hindostaanse electoraat plaatst de crypto-Creoolse NDP, die zich vanwege electoraal opportunisme als multi-etnisch uitgeeft, nadrukkelijk etnisch-Hindostaanse leden op de voorgrond. Buiten de interne verkiezingen om worden in het hoofdbestuur van de NDP, een partij die zich afficheert als kampioen van de mofinawan, posities gereserveerd voor de BVD. Dat is de partij van de superrijke Dilip Sardjoe, een toonbeeld van verstrengeling van politiek en grootkapitaal. De onbesuisde Rashied Doekhie, bekend van de knokpartij in het parlement, figureert als anti-VHPpitbull, een rechterlijk vonnis wegens belediging van VHP-parlementslid Jogi ten spijt. Omdat Bouterse zich kennelijk op voorhand kansloos acht om Santokhi onder het Hindostaanse electoraat te verslaan, is Rabin Parmessar opgedragen – ‘ik weet zelf niet waarom’ – zich in Wanica in te schrijven om het tegen de VHP-leider op te nemen. Maar de grote strijd gaat niet tussen Parmessar en Santokhi. Santokhi heeft in de laatste verkiezingen de NDP in zijn kiesdistrict Wanica overtuigend verslagen. Terwijl hij toen geen VHP-lijsttrekker was – de oude partijelite trachtte hem klein te houden – bleek hij toch de belangrijkste vote-getter. Santokhi was geen traditionele politicus, meer een professional. Hij had zich eerder als academisch geschoolde politieofficier onderscheiden als voorman van de Narcoticabrigade. Hij was ook de man die het politieonderzoek naar de Decembermoorden leidde. Als minister van Justitie en Politie bracht Santokhi law and order. Burgers voelden zich weer veilig. Zijn profiel als wetshandhaver was zo scherp dat hij van Bouterse de als scheldnaam bedoelde bijnaam ‘Sheriff’ kreeg. Minister Santokhi waarborgde de rechtsstatelijke voorwaarden voor het 8-decemberstrafproces. Niet straffeloosheid, maar gerechtigheid was zijn devies. De internationale samenwerkingsverbanden van minister
Santokhi waren niet met corrupte en autoritaire regimes, maar met democratische rechtsstaten. Niet alleen nationaal, ook internationaal kon Santokhi op groot prestige bogen. Geen beter bewijs daarvoor dan zijn verkiezing tot voorzitter van de Inter-Amerikaanse commissie voor de controle op drugsmisbruik (Cicad), ondanks het feit dat Suriname toen al een president had die tot elf jaar gevangenisstraf was veroordeeld voor cocaïnesmokkel. Toen de 49ste reguliere meeting van Cicad in Suriname moest worden gehouden, demonstreerde Santokhi tezelfdertijd zijn toewijding aan de nationale waardigheid als zijn diplomatieke skills. Het dilemma tussen een bijeenkomst van de inter-Amerikaanse drugsbestrijdingsorganisatie en een drugsveroordeelde president wist hij geniaal, dat wil zeggen geruisloos, op te lossen. Niet Bouterse, maar vice-president Ameerali vertegenwoordigde de regering op de Cicad-meeting. De bijeenkomst op 4 mei 2011 in Paramaribo was succesvol, de persoon Bouterse was afwezig en geen onderwerp. Zonder openlijk gezichtsverlies van partijen had de regering begrepen dat Cicad not amused zou zijn met de aanwezigheid van Bouterse. De naam van Suriname was niet besmeurd geraakt, een rel was voorkomen. Hoe anders ging Parmessar te werk om de bijeenkomst van Afrikaanse, Caribische en Pacifische (ACP) parlementariërs met parlementariërs van de Europese Unie (EU) van 2012 in Suriname te doen plaatsvinden. Terwijl hij op de hoogte was van de EU-bezwaren tegen Bouterses zelfamnestie, die straffeloosheid voor ernstige schendingen van de mensenrechten bewerkstelligde, maakte hij de aanwezigheid van Bouterse op de ACP/ EU-bijeenkomst tot principieel punt. Hij demonstreerde daarmee de hunkering van zijn partijleider naar (morele) erkenning prioriteit te geven boven het nationale belang. De imagoschade voor Suriname en Caricom, waar Suriname toen voorzitter van was, was enorm. Europa-breed en in ACP-landen meldden media dat Suriname een president had en Caricom een voorzitter, die zichzelf amnestie had verleend voor moord en foltering. Dat de ACP-landen de bijeenkomst toch in Suriname wilden houden, was meer een uiting van ‘wij mogen nu bepalen en niet de EU-parlementariërs’, dan solidariteit met Bouterse. Parmessar, die niet tegen zijn partijleider kan ingaan (en het ook niet durft), had nooit de ACP-landen deze plaatsvervangende schaamte mogen bezorgen. Parmessar opereerde niet voor het eerst ongeloofwaardig. Als NDP/VVV-presidentskandidaat in 2005 raakte hij in opspraak toen bleek dat hij verzwegen had dat hij ook een Nederlands paspoort had. Later had hij in een poging de Socialistische Partij in Nederland te winnen als partner voor de NDP, Harry van Bommel, Tweede Kamerlid voor de SP, gemaild dat hij voor het doorzetten van het 8-decemberstrafproces was. Parmessar stemde serviel voor de Amnestiewet 2012 en schuwde in het debat niet publicist en nabestaande Sandew Hira verkeerd te citeren, alsof hij voorstander was van de leugenachtige waarheidscommissie van de amnestiërs. Gelukkig nam een parlementslid de burger Hira, die zichzelf in het parlement niet kon verdedigen, in bescherming. Hij heette Chandrikapersad Santokhi.
Programma
In de aanloop naar de ‘telefooncoup (1990) trachtte de NDP met de raciale splijtzwam de Front-regering, de eerste gekozen regering na de militaire dictatuur (1980- 1987), te destabiliseren. Het feit dat Suriname toen een president van Hindostaanse afkomst had, interpreteerde de NDP als verstoring van ‘het evenwicht’. De suggestie was dat de NPS de Afro-Surinaamse zaak verkocht aan de VHP en dat dus de NDP nodig was om het ‘evenwicht’ te herstellen. Het anti-Hindostaanse sentiment werd openlijk gevoed. In een interview met dagblad De West (9 juli 1990) klapte ‘commandant’ Thomas van de Tukayana Amazonia, een gewapende, illegale pro- Bouterse groep, uit de school: ‘De meerderheid regeert, niet waar? En als wij in Suriname niets beters weten te bedenken zal er uiteindelijk maar één groep overblijven, namelijk de grootste (lees de Hindostanen, TP). Het is nu in feite al zover en dit zal uiteindelijk moeten leiden tot een etnische oorlog’. En alvast de kampen van de ‘etnische oorlog’ definiërend, zei de ‘commandant’; ‘Wij (Thomas wierp zich op als woordvoerder van de Inheemsen, TP) zijn juist zeer sterk verbonden met de Creoolse groep in Suriname. Kijk maar hoeveel vermenging er onderling niet plaatsvindt.’ Drie weken later keerde NDP-ideoloog en topadviseur van Bouterse, Henk Herrenberg, zich in de Ware Tijd (30 juli 1990) tegen het nationale karakter van de 1-juliherdenking: ‘Het Creoolse of negroïde deel van onze bevolking heeft niets meer specifieks te herdenken, tegenover (!, TP) de immigratieherdenking bij de Hindostanen en Javanen. Door de instelling bij resolutie van 2 februari 1960 No. 1168, de 1 juli als ‘Dag der Vrijheden’ te vieren, heeft het Afro-Surinaamse deel in dit land geen eigen historisch feit meer te herdenken, dat voor zijn geestelijke of maatschappelijke vrijwordingen van grote betekenis is. Waar de negroïde bevolkingsgroep in Suriname een grote behoefte aan heeft is een cultuurpolitiek speciaal gericht op deze etnische groep… Men heeft de negers dus een traditie afgenomen. En in onze etnisch samengestelde maatschappij is de bevolkingsgroep die geen tradities heeft ‘een verloren groep’. Dat juist een politieke stroming die zich afficheert als anti-kolonialistisch, in de geest van de koloniale verdeel-en-heerspolitiek de macht tracht te veroveren, bevestigt het inzicht dat de werkelijke aard van een politieke kracht niet zozeer blijkt uit waartegen zij zich richt, maar waarvoor zij staat. Eenmaal heb ik Santokhi zien optreden als spreker; het was in Den Haag bij de Kenniskring, die hem voor het voornamelijk Hindostaanse gehoor als ‘Mr. Rechtsstaat’ introduceerde. Een man in de zaal zei met een etnocentrische ondertoon dat bij de gewelddadige inbraken vaak criminelen van Marron afkomst betrokken waren. Hij vroeg wat de spreker daaraan zou doen. Santokhi zei dat criminaliteit geen etnisch, maar een sociaal-maatschappelijk en strafrechtelijk probleem is. Hij wees op het bestaan van verschillende soorten criminaliteit, van straatroof tot witteboordencriminaliteit. In de Surinaamse samenleving zie je afhankelijk van het type criminaliteit differentiatie in etnische representatie. Hij zag een taak voor wetenschappers uit te zoeken welke factoren daarbij een rol spelen. Met die inzichten kan dan beleid worden ontwikkeld op het gebied van preventieve sociale programma’s, onderwijs, resocialisatie en uiteraard op het gebied van de rechtshandhaving. Geen spoor van etnocentrisme in zijn antwoord. Wat Santokhi achterliet, was het gevoel dat daar een politiek leider stond die problemen wilde onderzoeken en oplossen, daarbij alle mensen in hun waarde latend. Voor een productief politiek debat zou niet de overloper als argument moeten dienen, maar het programma: wat wil mijn partij aan welk probleem doen en op welke wijze. Bouterse of Santokhi, straffeloosheid of gerechtigheid, president mét of president zonder strafblad, president welkom in Malabo of president welkom in Den Haag. Uiterlijk 2015 zal Suriname op die tweesprong een keuze moeten maken. Helaas demonstreert het huidige partijpolitieke misbruik van staatsmedia dat eerlijke verkiezingen niet meer vanzelfsprekend zijn.