Ten onder door politiek vandalisme
Ten onder door politiek vandalisme
Een jaar voor de herdenking van 150 jaar afschaffing van de slavernij valt het doek voor het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee). Bijna tien jaar lang nam NiNsee de organisatie van de slavernijherdenking en het bijgaande Keti Koti Festival voor zijn rekening. Op 1 juli 2012 echter voor het laatst, want de rijkssubsidie die het merendeel van de onkosten vergoedde is stopgezet. Sinds 1 augustus staat de voltallige staf op straat. Wat rest is het likken van de wonden gecreëerd door het Nederlandse kabinet dat ‘de historische waarde van het slavernijverleden ondermijnt’ en ‘ongestoord politiek vandalisme’ bedrijft. “Racisme is er in Nederland ingeslopen. Ze zien het zelf niet meer.”
Blijkbaar was men op het ministerie van Algemene Zaken wel klaar met het beantwoorden van de brieven van Barryl Biekman (62), voorzitter van het Landelijk Platform Slavernijverleden in Nederland en in het dagelijks leven ambtenaar in Den Haag. Begin februari van dit jaar ontving zij haar laatste brief, ondertekend door minister-president Mark Rutte. Hij schreef dat verdere correspondentie van Biekman ‘voor kennisgeving wordt aangenomen’. Want: ‘Uw opmerkingen en wensen op het gebied van racismebestrijding zijn geen aanleiding voor het kabinet om het beleid te wijzigen.’ En daarmee was voor Rutte de discussie over Nederland, zijn omgang met racisme en het slavernijverleden en het voortbestaan van Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden (NiNsee) gesloten. Maar bij wie dit de illusie wekt dat Rutte te maken heeft met een sparringpartner die uitgeteld in de touwen hangt, heeft het volgens Biekman mis. In juni stuurde zij op hoge poten een brief terug en in juli bezorgde de postbode een brief van acht pagina’s bij koningin Beatrix. De strekking: pas op wat je aanricht met het wegfinancieren van NiNsee, Nederlands enige slavernij instituut, in 2002 opgericht om de kennis van de slavernij te vergroten en te verspreiden. Biekmans laatste hoop ligt bij de vorstin. “Ik kan me niet voorstellen dat zij akkoord gaat met het failliet van NiNsee. Het was nota bene haar voorouder die de slavernij heeft afgeschaft. Daar moet zij zich van bewust zijn.” NiNsee Toch is de kans groot, zeg gerust: zeer groot, dat NiNsee zijn deuren sluit om in het slechtste geval niet meer open te gaan. Vorig jaar augustus kondigde staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra aan, dat de jaarlijkse subsidie van negen ton euro per 1 januari 2013 naar nul zal worden teruggebracht. Het instituut aan de Linnaeusstraat in Amsterdam lijkt ten onder te gaan aan de harde en omvangrijke bezuinigingsrondes van het kabinet Rutte. Het faillissement en het ontslag voor de tien medewerkers van NiNsee is half juni al aangevraagd, nadat een zoektocht naar externe financiers niks had opgeleverd. Ook het diplomatieke protest van Biekman lijkt NiNsee dus niet te kunnen redden. Het doet haar pijn. Ze was één van de voorvechters van de oprichting van NiNsee en daarmee ging tien jaar geleden een lang gekoesterde wens van haar in vervulling: Nederland zou weten van zijn gruweldaden uit zijn koloniale verleden. Maar nog voordat het instituut goed en wel zijn meerwaarde heeft kunnen aantonen, kan Biekman niets anders doen dan lijdzaam toezien hoe het instituut ten onder gaat. “NiNsee bestaat pas tien jaar. Hoe kan je in zo’n korte tijd iets bereiken als de slavernij vierhonderd jaar heeft geduurd?” Een belangrijke taak van NiNsee was het vullen van een leemte in de Nederlandse geschiedschrijving. Het overgrote deel van de scholieren in Nederland groeit al decennialang op met geschiedenislessen in het basis- en middelbaar onderwijs die uitgebreid verhalen over Willem van Oranje, de pracht en praal van Amsterdam in de zeventiende eeuw en de verzetshelden uit de Tweede Wereldoorlog, maar die de trans-Atlantische boottochten naar Suriname en de gruweldaden van de slavernij veelal onbesproken laten. Schaamte? Ja. Bewust eenzijdige geschiedschrijving? Ja. Biekman denkt van wel. “Nederlanders staan nog altijd in de kinderschoenen als het gaat om het besef hoe racisme werkt. Ze hebben geen flauw benul van hun cultuurhistorische traditie en wat die teweegbrengt. Ten grondslag aan de slavernij ligt een racistische ideologie. Maar Nederland weet dat niet. Het weet niet meer wat racisme is. Dat is ingesleten in hun cultuur. Hoeveel ‘zwarte’ mensen zie je in de top van de Nederlandse politiek? NiNsee was er om via onderwijs de erfenis van de slavernij onder de aandacht te brengen. Maar hoe kan je in tien jaar tijd vierhonderd jaar geschiedenis herschrijven en vertellen? NiNsee begon pas.” Om de subsidiestop ongedaan te krijgen, maar misschien nog wel meer om Nederland te laten inzien wat de impact van het slavernijverleden op de huidige Nederlandse samenleving is, schreef Biekman brandbrieven aan de beau monde van de Nederlandse politiek. Tientallen pagina’s gevuld met noodkreten gingen Biekmans deur in Den Haag uit naar, zoals gezegd, premier Rutte, maar ook naar zijn minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal. Het heeft NiNsee niet kunnen redden.
Hypocriet
Meer daadkracht dacht ze te kunnen vinden bij D66. Van oudsher een hervormingsgezinde partij die is opgericht door politiek zwaargewicht wijlen Hans van Mierlo, zelfverklaard vriend van Suriname. Bovendien is D66 ook de partij waarvoor Biekman tientallen jaren actief is geweest en waarvoor ze als Statenlid in Zuid-Holland auteur was van het diversiteitsbeleid. Plus: na een werkbezoek van de fractievoorzitters van de Tweede Kamer aan Suriname in 2009 zei huidig partijleider Alexander Pechtold dat ‘wat mij betreft Nederland en Suriname een verleden met ook zwarte bladzijden hebben, maar met een toekomst die we samen kunnen schrijven.’ Biekman kwam van een koude kermis thuis. “D66 zegt altijd voor onderwijsvernieuwing te zijn, maar ook bij die partij doen ze hun mond niet open. Terwijl juist zij moeten zeggen: met het schrappen van NiNsee komt het geschiedenisonderwijs in het gedrang. En daarom noem ik ze hypocriet. Ze praten over onderwijs, maar ze doen niets voor ons. D66 praat over onderwijs voor de bühne. En daarom heb ik mijn D66-lidmaatschap pasgeleden opgezegd. Ik heb in dit kader nooit gemerkt dat zij zich voor het slavernijverleden hebben hard gemaakt. Op Roger van Boxtel na.” Het is een volgende stap in een proces dat volgens Biekman al langer gaande is. Met een groeiende bezorgdheid ziet zij al een paar jaar dat Nederland steeds meer vervreemd raakt van haar eigen slavernij- en koloniale verleden. “De politici die de financiering van NiNsee stoppen, hebben nooit iets geleerd over de slavernij. Nooit. Dus we zitten hier opgescheept met mensen in bepalende functies die beslissingen nemen over een onderwerp waar zij geen kaas van hebben gegeten. Ze begrijpen de slavernij niet. Ze weten niet wat er allemaal gebeurd is.” Het maakt deel uit van een groter en fundamenteler probleem in Nederland. “Ik heb het gevoel dat mensen van Afrikaanse afkomst in dit land niet serieus worden genomen. En dat komt omdat er nog altijd racisme en discriminatie is. We participeren niet in besluitvormingsorganen. Als je een kabinet hebt waar geen enkele minister gekleurd is, dan klopt er toch iets niet? Het is een wit bolwerk.”
Engagement
Barryl Biekman werd in 1950 geboren in Paramaribo en groeide op in een gezin met acht kinderen in de arme volksbuurt Abra Broki. Haar vader Gregorius werkte jarenlang als leidinggevende bij bauxietbedrijf Billiton Maatschappij Suriname. Moeder Miemie was de oprichtster van de Algemene Surinaamse Vrouwen Beweging. Zelf mengde ze zich als jeugdige dame al vroeg in de politiek binnen de Algemene Jongeren Organisatie. Toen is de basis gelegd voor haar politieke carrière. Haar lichtend voorbeeld: Johan Pengel. Ze zegt dat het haar vader was die haar bewust maakte van de manier waarop racisme en verschillende behandeling en uitsluiting op basis van kleur en etniciteit werken. De laatste stap richting haar engagement zette ze in Nederland. Op haar twintigste verhuisde ze naar de studentenstad Leiden om daar pedagogiek te studeren. Opgevoed door een moeder die in Suriname actief streed voor gelijke rechten tussen man en vrouw, was het geen grote verrassing dat Biekman, met hetzelfde vurige idealisme, in Nederland ook in aanraking kwam met de vrouwenbeweging. Maar wel met dien verstande dat zij in tegenstelling tot haar moeder te maken kreeg met een overwegend witte vrouwenbeweging. En hoewel ze deze periode beschouwt als een belangrijke fase in haar politieke vorming, moet ze wel erkennen dat vele onderwerpen binnen de strijd van de witte vrouwenbeweging anders zijn dan die van de zwarte vrouw. “Het ging om gelijke rechten, maar tussen wit en zwart zat een verschil. De hoge posities werden altijd ingenomen door witte vrouwen.” Ze besloot haar eigen strijd te voeren. En nu, anno 2012, vecht ze nog altijd voor een gelijkwaardig bestaan van de zwarte mens. Ze haalt herinneringen op aan haar grootmoeder. Toen Biekman tien jaar was en nog in Suriname woonde, leefde haar grootmoeder Petronella nog. “De slavernij was dichtbij in mijn jeugd. Mijn oma Petronella was kleindochter van een tot slaaf gemaakte. Ik herinner mij de verhalen die ze vertelde nog goed. Zij was ontzettend bang voor witte mensen.” Na een zucht vervolgt ze. “Die angst had ze van haar grootmoeder meegekregen. Ze vertelde veel over de pijn en de mishandelingen die haar moeder had meegemaakt. Ik weet nog dat mijn oma op het erf zat en een wond aan haar voet liet zien. Ze vertelde dat die wond was ontstaan doordat ze lang geleden korenpap aan het roeren was. Op de plantages was namelijk een crèche voor de kinderen van vrouwen die op de plantages moesten gaan werken. De korenpap werd daar in hele grote potten gekookt. Het spatte overal. Het verbrandde je huid. Het verminkte je. Ik weet nog goed dat ze zei: ooit komt er gerechtigheid. Daar vecht ik voor.”
Suriname
Als permanente woonplaats heeft Biekman Paramaribo en Suriname dus lang geleden al verlaten. Of ze ooit nog remigreert naar haar geboortegrond weet ze niet. Aan Suriname ligt het in elk geval niet. “Mijn band met Suriname is heel goed. De geur en kleur van Suriname kan ik dromen. En het eten. De antroewa proeft daar anders dan hier. De sopropo proeft daar anders dan hier. En de mensen lopen op straat alsof ze dansen. Er zit muziek in de mensen van Suriname.” Wat haar dan tegenhoudt? “De kleinkinderen. Ik zou er niet aan moeten denken om hen te moeten missen.” Biekman is moeder van een zoon en een dochter. En grootmoeder van een kleinzoon en een kleindochter. “Mijn terugkeer naar Suriname is afhankelijk van mijn kinderen. Als zij gaan, ga ik direct achter ze aan. Zij zijn het enige wat ik heb. Gaan zij niet, dan blijf ik hier. En daar komt bij dat ik in Nederland moet zijn om te strijden voor gerechtigheid. Anders is er niemand meer.”
‘Zonder slavernij was er geen Gouden Eeuw’
In het lege kantoorgebouw in Amsterdam- Oost waar tot voor kort het NiNsee huisvestte, wijst Artwell Cain beteuterd om zich heen. “Hier stond vroeger het NiNsee-museum. Helemaal neergehaald. Tien jaar hard werken, kapotgemaakt in slechts een paar uur.” In een hoek geschoven kartonnen dozen bieden nu onderdak aan museumrekwisieten die de belangrijke momenten van de ‘zwarte’ geschiedenis in kaart brachten. Een geschiedenis die de Nederlandse overheid bar weinig lijkt te interesseren, want ondanks een jaar intensief lobbyen wist Cain het kabinet niet te overtuigen van de meerwaarde van het museum. “Ik ben door NiNsee binnengehaald als sociaal-wetenschapper, maar heb het afgelopen jaar voornamelijk gevuld met lobbyen en vergaderen in de hoop dat we onze levensduur met enkele jaren konden verlengen.” Die verlenging bleef uit, met jaarverslagen en kleine souvenirs als laatste aandenken aan de jaarlijkse herdenking. “Slavernij ontmenselijkt”, sprak demissionair premier Mark Rutte op de nationale herdenking van het slavernijverleden. Het was een regenachtige, gure 1 juli en de donkere wolken die samenpakten boven het Amsterdamse Oosterpark weerspiegelden de sfeer die er heerste: treurnis. Het was immers onzeker hoe vaak de aanwezigen een dergelijk tafereel nog mee zouden maken. De premier zette onder de bedrukte sfeer echter ongestoord zijn speech voort. “Slavernij is een zwarte bladzijde in onze geschiedenis.” De politicus drukte het publiek dan ook op het hart dat herdenken van dit omstreden tijdperk uit de Nederlandse geschiedenis van groot belang is. Een geïrriteerde Artwell Cain hoorde de toespraak van Rutte met argwaan aan. “Het was een speech van niets”, kan hij nu vrijuit zeggen. “Rutte voerde wel een betoog om de herdenking in stand te houden, maar kort daarna zei hij in een interview dat wij definitief geen rijkssubsidie zullen ontvangen.” Een uitspraak die volgens Cain aantoont hoe weinig waarde Rutte en zijn medestanders hechten aan de herdenking die jaarlijks duizenden geïnteresseerden aantrekt. Vermoeid door het voeren van op niets uitlopende protesten tegen de beslissing van het kabinet, besloot Cain af te treden. Zijn meerwaarde voor de zinkende organisatie zag hij immers steeds meer wegebben. “Dat noem ik politiek vandalisme: het zonder erbij na te denken kapot slaan van historisch, cultureel en emotioneel kapitaal.” Het drama begon een jaar geleden toen er een brief met een onaangename boodschap op de deurmat viel. De eenjarige subsidieregeling waaronder het NiNsee viel, zou per 1 januari 2013 worden stopgezet. En omdat het Rijk NiNsee niet ziet als cultureel instituut, maakte de instelling ook geen aanspraak op meerjarige cultuursubsidies. Er ontstond een onhoudbare situatie, omdat de rijksgelden het leeuwendeel uitmaakten van de totale inkomsten. “Was de subsidie gehalveerd, dan hadden we nog verder kunnen gaan, maar met helemaal geen rijkssubsidie wordt het moeilijk.” Rechtszaken, hogere beroepen en andere protesten tegen het besluit van het kabinet mochten echter niet baten. Zelfs Kamerleden spraken hun zorgen uit en vreesden dat de verdwijning van NiNsee ook het einde betekende van het populaire Keti Koti Festival, dat jaarlijks circa vijftigduizend bezoekers trekt. GroenLinks-Kamerlid Tofik Dibi noemde het ‘een groot verlies voor niet alleen de Afro-Caribische gemeenschap in het land, maar voor alle Nederlanders’. Daarbij vond Dibi het zeer dubieus en zelfs ongehoord dat Rutte in zijn eerste jaar als premier schitterde door afwezigheid tijdens de jaarlijkse slavernijherdenking. Allemaal nonissues, antwoordde staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en wetenschap Halbe Zijlstra. Dat de premier dit jaar wel aanwezig was, getuigt van zijn waardering voor de herdenking, liet hij per brief weten. Ook verzekerde hij Dibi dat de ‘verdwijning van NiNsee niet het einde van de nationale slavernijherdenking betekent’. En dat de subsidiebeëindiging van NiNsee terecht was, bekrachtigde de staatssecretaris met een reden die eerder nog niet boven tafel was gekomen. De wetenschappelijke publicaties die NiNsee met regelmaat uitbracht, werden door de Raad voor Cultuur ondermaats bevonden. Subsidie was dus onmogelijk. “Onzin”, reageert Cain. “Dit kabinet wil gewoon dat wij de blanke geschiedenis als norm gebruiken. Ze willen dat alle zwarten worden zoals zij. Dat noemen ze integratie.” Onmogelijk te realiseren, vindt de sociale wetenschapper. “Met hun handelswijze wordt een belangrijk deel van de Nederlandse geschiedenis achteloos onder het tapijt geschoven. Maar zonder slavernij was er ook geen Gouden Eeuw geweest.” Cain heeft er dan ook een hard hoofd in dat de herdenking op lange termijn inderdaad zonder problemen plaats zal vinden. “We zullen het zien. De gemeente Amsterdam heeft toegezegd volgend jaar de herdenking van 150 jaar afschaffing van de slavernij op zich te nemen. Wat daarna gebeurt, zal de toekomst moeten uitwijzen.” Ook Zijlstra zegt geld bij het Mondriaan Fonds gereserveerd te hebben voor de herdenking, waarvoor naar het schijnt groots uitgepakt zal worden. Echter zonder medewerking van de voltallige NiNsee-staf. In 2011 dienden zij de plannen voor de festiviteiten al in, maar voor hun deelname is nu geen geld. “Alleen de bestuursleden zijn over, dus die gaan nu om de tafel met de gemeente Amsterdam.” Tragisch, vindt Cain wel. “Maar het is niet anders.” Op de vraag of de handelswijze van Kabinet Rutte racistisch van aard is, geeft hij twijfelachtig antwoord. “Wat denk jij?”, begint Cain. “Ik weet alleen dat mensen het een aantal keren hebben opgebracht, omdat er meerdere ‘zwarte’ organisaties verdwijnen doordat ze gekort worden door het Rijk.”