Saamaka
Menno Marrenga woont al
tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier.
Hij deelt zijn belevenissen met de lezers
Sjouwers
Een paar jaar geleden duurde de reis naar Luangu twee dagen, soms zelfs drie. Nu de weg geasfalteerd is, kan het ook in één dag… nee, moet het dus in één dag. Of we nu haast hebben of niet. Het wordt dan wel een lange dag. En een spannende, want hoe vroeg je ook uit Paramaribo vertrekt, pas tegen de avond ben je op Gaandan en daarna vaar je in het donker. En als je niet opschiet, dan haal je zelfs Gaandan niet, dan moet je de laatste grote stroomversnellingen in het donker over. Het wordt dus jakkeren. Ik werk niet voor de brandweer maar voor het ‘lange termijn gedoe’. Dus op een dag meer of minder komt het niet aan. Meestal doe ik een week of twee over de reis, onderweg is altijd genoeg te beleven. Maar dit keer moet ik met een transport mee, ik ben dus niet mijn eigen baas. De schipper wil vanavond al thuis zijn. Dat kan, maar dan moeten we wel opschieten. De stroomversnellingen van Azidogulu, Palulutjantjan en Kadju zijn met goed zicht al gevaarlijk, bij het licht van een zaklantaarn is het onverantwoord daar nog over te gaan. Vind ik, want ik reken zo: als ik voor meer dan tienduizend gulden aan lading bij me heb, als een dagloon honderd gulden is, als de kans één procent is dat het fout gaat, dan is het goedkoper er een dag langer over te doen om de lading onderweg niet te verspelen. 11000>100/1%, een simpel rekensommetje. Maar Saamaka- schippers rekenen anders: meestal gaat het goed en kan je gewoon doorvaren. Als het niet goed gaat, dan gaat het fout. Domme pech, niets aan te doen.
We hebben dertig zakken cement aan boord, vier vaten benzine, plus de lading van een winkelier die slechts eens in de paar maanden naar de stad gaat. Bij de waterval van Tapawataa moet dat alles worden uitgeladen, over het pad naar boven gedragen. De boot moet de waterval over gesleurd worden, daarna weer ingeladen. We zijn met vijf man, dan tel ik de jongens van zeventien en veertien mee. We voeren van Atjoni weg om kwart over twee. We hebben een grote buitenboordmotor maar een korjaal gaat nu eenmaal niet harder dan hij kan, hoeveel paardenkrachten je er ook achter hangt. Het wordt drie uur, vier uur. Dat halen we niet, denk ik. Dat wordt nachtwerk, in ieder geval bij Kadju. Dat als we snel Azidugolu over zijn. Als we daar niet met motorkracht alleen over komen, wordt het risico nog groter. Stel dat we zinken… in het donker proberen zo veel mogelijk van deze lading te redden. Gelukkig hebben we geen kleine kinderen aan boord, iedereen kan goed zwemmen.
Maar zoals gewoonlijk ben ik weer te zwaartillend. Er zijn ook goede dingen en één daarvan is particulier initiatief. Dat werkt. De weg is pas een paar maanden oud en pas een paar maanden zijn er Luangu-schippers die de reis binnen een dag willen maken en dus haast hebben. Maar toch zijn er al voorzieningen: kinderen uit Godo, met een kruiwagen. En onze schipper is bereid te betalen voor hun dienst. Dat laatste is het belangrijkste: zo’n kruiwagen is gauw genoeg georganiseerd, maar de bereidheid om te betalen… dat vereist een paradigmadoorbrekende attitudeverandering. Je zou toch verwachten dat zonder voorlichtingscampagne, die eerst georganiseerd moet worden, bedrijfsplan, vergunningaanvraag…, welnee, het gaat allemaal vanzelf. Er is behoefte aan sjouwers bij Gaandan, de schippers zijn sinds de asfaltering van de weg bereid daar voor te betalen, de kinderen hebben dat snel genoeg door, dus staan ze klaar met hun kruiwagen. Leve het vrije ondernemerschap.
Alleen jammer dat het kinderen zijn. Sommigen zijn lichter dan de zakken cement die ze versjouwen en zo’n vat benzine is meer dan honderd kilo. Ik ben voor particulier initiatief, ook voor jeugdwerkloosheidbestrijding maar tegen zware kinderarbeid. Al jaren zeur ik over een smalspoorlijntje langs Tapawataa, tevergeefs. Of anders over een revalidatiecentrum voor beschadigde ruggen.