Kort verhaal
De toorn van de watergeesten
Een huiveringwekkende stilte hield het dorp gevangen. Kinderen die anders op dit hete uur van de dag luidruchtig in de rivier aan het spelen waren, scholen stil bij hun moeders in de houten hutten met hun palmbladeren daken. Kleine peuters lagen onrustig in hun hangmatten en baby’s werden zoet gehouden aan de borst. Teilen met vaat en wasgoed stonden in de steek gelaten in het zand en de talloze blauwgroene hagedisjes, die anders in de meest verzengende middagzon nog altijd tussen de hutten rondscharrelden, hielden zich verborgen.
Ook in het omringende bos regeerde de stilte. Geen vogel liet zich horen, geen zoemende en tsjirpende insecten, zelfs geen zuchtje wind dat de bladeren in de hoge bomenkronen zachtjes deed ruisen. Maar nog onheilspellender was de rivier. Door de al wekenlang aanhoudende droogte was die eerst veranderd in een modderig stroompje, maar nu stond het beetje water dat restte volkomen stil in door algen zwartgroen gekleurde, onpeilbare poelen waaruit alle leven was verdwenen. Iedereen voelde de zinderende angst, maar niemand kon hem duiden. Bijna niemand, op enkele dorpsoudsten na. Mamai was een van hen. Zij was al vele jaren oud, meer dan honderd beweerde men in het dorp. Mamai was geboren in een tijd dat de wereld nog onwetend was van hun bestaan diep in het oerwoud en nog geen missionaris er ooit voet aan de grond had gezet. Dat was later anders geworden. Verschillende paters waren gekomen, maar zodra ze bemerkten dat ze op een onvruchtbare en hen vijandige akker aan het zaaien waren, gaven ze de hoop op en verlieten het dorp. Het dorp was eeuwenlang onveranderlijk gebleven: geen doktor, geen onderwijzer of andere vreemde bezoeker was hun leven komen verstoren. Contact met de buitenwereld was er nauwelijks. De enkele dorpsbewoner die ooit de dagenlange reis vol ontberingen naar de grote stad had gemaakt, zei er nooit meer terug te willen keren. En dus kabbelde het dorpsleven voort, gelijk de wisseling van de natte en droge seizoenen in hun onverstoorbare ritme. Maar Mamai wist! Zij wist wat lang geleden was gebeurd, toen haar moeders moeder nog ongeboren was en een vete het dorp vele generaties lang in zijn greep had gehad. In een ernstig geschil, waarbij twee families elkaar de rechten over de opvolging van het overleden dorpshoofd hadden betwist, waren dingen gebeurd die nooit hadden mogen gebeuren, waarbij zelfs doden te betreuren waren geweest, verdronken in de rivier toen de ene familie na dreigementen van de andere zich in gammele bootjes het vege lijf had proberen te redden. De verbolgen voorouders hadden het dorp gestraft voor de doden en hadden watergeesten gestuurd die het dorp hadden overspoeld met een nietsontziende watervloed. De rivier was toen na dagenlange en onophoudelijke regen zo onstuimig en breed geworden, dat het hele dorp was weggevaagd en vele mensen waren verdronken. Slechts een handjevol was overgebleven en noodgedwongen hadden ze hun ruzies bijgelegd en moeizaam een nieuw dorp en bestaan opgebouwd. Omdat nooit meer iemand over deze rampspoed had willen spreken uit angst de oude vete nieuw leven in te blazen, was het verhaal uit het collectieve geheugen verdwenen. Dat wil zeggen: bijna. Mamai wist. En nu dreigde de geschiedenis zich te herhalen. Wederom was het dorpshoofd overleden en omdat hij kinderloos was gebleven, betwistten twee van zijn zusters de rechten over de opvolging. Beide hadden een zoon en beide wilden dat hun zoon het nieuwe dorpshoofd werd. Het geschil was hoog opgelaaid en had het dorp in twee onverzoenlijke kampen verdeeld. Ruzies, vecht- en scheldpartijen waren aan de orde van de dag. Er waren mensen waren gewond geraakt en toen op een dag de kookhut van de ene zuster tot de grond toe afbrandde – niemand wist hoe het kwam – ging daags daarna de slaaphut van de andere zus in vlammen op. Ternauwernood ontsnapten zij en haar kinderen aan de dood. Vervloekingen werden uitgesproken en men zette kruiden op elkaars erf om dood en verderf te zaaien. Mamai wist niet wat te doen. Ze was bang die lang vervlogen geschiedenis op te rakelen en daarmee de watergeesten te tarten. Maar zwijgen was onmogelijk. Als ze niet zou spreken, leek een nieuwe catastrofe onafwendbaar. Dus strompelde ze, zwaar leunend op een stevige tak door het schijnbaar verlaten dorp naar de hut van de oude Adofo. “Gegroet Adofo”, liep ze hem tegemoet. “Gegroet Mamai”, antwoordde hij, “wat brengt je hier op deze vreemde dag. Niemand waagt zich buiten vandaag.” “Adofo”, zei ze plaatsnemend op een krukje, “het is werkelijk een vreemde dag. Ik denk aan oude geschiedenissen die zich lijken te herhalen, maar weet niet wat te doen. Ik kom je om raad vragen.” “Ay Mamai, je hebt gelijk. Mijn gedachten gaan ook terug naar die verschrikkelijke dagen van lang geleden, naar die gebeurtenissen waarover we liever niet spreken. Maar wat we doen, is niet goed. Door ons zwijgen kennen de jongeren onze stamgeschiedenis niet meer en dat maakt dat ze domme dingen doen.” Mamai overpeinsde de woorden van de oude Adofo en wachtte tot hij verder zou spreken. “Mamai, we moeten dorpsraad houden. Wij tweeën kunnen hierover niet beslissen. Ik laat Kobina alle oudsten vragen naar het dorpshuis te komen. Gezamenlijk zullen we een besluit nemen.” Niet lang daarna hadden de dorpsoudsten zich verzameld. Adofo had zich met witte klei besmeerd en had offers gebracht. Daarna had hij de vooroudergeesten geraadpleegd en hun wijze woorden aan de raad voorgelegd. Men had beurtelings gesproken en naar elkaar geluisterd en de bijeenkomst had lang geduurd, maar tenslotte waren ze tot overeenstemming gekomen. Nu werden alle dorpsbewoners geroepen, jong en oud, man en vrouw. Aarzelend waren ze uit hun hutten gekomen om zich in het dorpshuis te verzamelen. Daar had Adofo verhaald over dat vreselijke lot dat de stam ooit getroffen had toen ruzie over de opvolging was ontstaan. Jongeren die het verhaal voor het eerst hoorden, luisterden ademloos en bevend toe, ouderen die het verhaal ver weg hadden verdrongen, werden onrustig en angstig. De twee zusters daarentegen wierpen elkaar gedurende het gehele verhaal slechts nijdige blikken toe. Maar toen Adofo begon te vertellen welk oordeel de voorouders hadden gesproken, staakten ze hun vijandigheden en luisterden: de zusters moesten hun geschil bijleggen en voor het aanbreken van de nieuwe dageraad één der zonen aanwijzen als opvolger van het overleden dorpshoofd. Alleen dan zou een nieuwe ramp kunnen worden afgewend. In stilte waren de dorpsbewoners uiteen gegaan, terug naar hun hutten waar hen een lange, bange nacht wachtte, een nacht waarin regen kwam die onophoudelijke neerstortte. Velen meenden dat de toorn van de watergeesten reeds over hen was losgebroken en niemand hoorde hoe de zusters de hele nacht aan het kijven en vitten waren en elkaar zelfs in de haren vlogen. Toen tegen de morgenstond de regen ophield, verzamelden de mensen zich opnieuw en hoopvol in het dorpshuis. Als laatste kwamen de zusters aangelopen en bij hun aanblik werd het iedereen bang om het hart. Hun ogen waren vol haat, de haren verward, wangen opengekrabd. Adofo keek met droeve ogen naar Mamai, ogen die zeiden dat de verschijning van de zussen weinig goeds voorspelde. Wederom werden offers gebracht waarna de zusters naar voren werden geroepen. Adofo liet hen naast elkaar plaatsnemen. “Wel”, sprak hij, “gisteren hebben jullie beide gehoord wat onze voorouders hebben besloten. De dag is aangebroken en de tijd is gekomen om te horen wie ons nieuwe dorpshoofd gaat worden.” Iedereen was muisstil en tot het uiterste gespannen. Toen stond de oudste zuster op en zei: “Adofo, ik ben de eerstgeborene van mijn vader. Mijn zoon zal dorpshoofd worden.” “Nooit!”, snerpte de stem van de tweede zuster door de ruimte. “Jouw zoon is dommer en lelijker dan de lelijkste kakkerlak. Mijn zoon is verstandig en een goede echtgenoot en jager, terwijl die jongen van jou nog geen varken van een boskonijn kan onderscheiden. Bovendien is mijn zoon ouder. Hij zal het nieuwe dorpshoofd zijn.” Maar terwijl ze sprak, trok de oudste zuster vanonder haar omslagdoek een mes te voorschijn en stak de jongere zuster in haar hals en borst en buik en voordat iemand had kunnen ingrijpen, viel deze dood ter aarde neer. Iedereen stond op en begon luid schreeuwend door elkaar te lopen, kleine kinderen krijsten, vrouwen en zelfs mannen huilden. Beide oudste zonen van de zusters stonden als aan de grond genageld toe te kijken, diep beschaamd door het gedrag van hun moeders. In alle tumult maakte de oudste zuster zich onopgemerkt uit de voeten. Adofo en Mamai en de andere dorpsoudsten bleven totaal ontredderd en roerloos zitten. De voorouders hadden gesproken, maar de zusters hadden niet gehoorzaamd. Een nieuwe ramp zou onafwendbaar zijn. Diezelfde dag werd de jongste zuster in een in allerijl aan de overzijde van de rivier gedolven graf begraven, de oudste zuster was spoorloos verdwenen en het dorp ging een tweede bange nacht tegemoet. Weer barstten hevige regenbuien los maar deze keer hielden ze niet op toen de nieuwe dag begon. Loodgrijze wolken pakten zich boven het dorp samen en scheurden open. Zo lang de mensen zich konden heugen, had het niet zo hard en zo gedurig geregend. Het water in de rivier steeg hoger en hoger en de huizen begonnen onder te lopen. Men redde wat men redden kon van de schamele bezittingen en vluchtte in volgepakte korjalen de rivier op. Mannen, vrouwen, kinderen, zieken, ouderen, baby’s, honden, kippen. En juist toen men opgelucht ademhaalde, omdat men meende gered te zijn, rezen groene demonen met vissenstaarten en omwikkeld met wieren uit het water omhoog en trokken de wankele bootjes mee naar de diepten waar de dorpelingen een ellendige verdrinkingsdood wachtte. Niet alleen het dorp, de hele stam werd dit keer door het water verzwolgen. Hoewel: als door een wonder bleef het korjaal van Adofo en Mamai gespaard. Een dag lang dreven ze stroomafwaarts tot hun bootje op een zandstrand vastliep. Daar besloten ze te blijven en bouwden ze een eenvoudig onderkomen. Ze sleten hun dagen in groot verdriet en eenzaamheid en omdat ze allebei al zeer oud waren, kwamen er geen nakomelingen meer en daarmee verdween de stam voorgoed van de aardbodem.