FayaLobi, 51
Paramaribo 1995. Geen ZsaZsaZsu, maar wel Cartouche en Touché. Langs de kant van de weg minder plastic flesjes, want soft werd grotendeels verkocht in plastic zakjes, dichtgeknoopt met een rietje er in. De RBTT Bank op het Kerkplein was een ABN AMRO-kantoor, waar ik toen zes maanden stage liep. Ik voelde me echter geen onwetende bakra stagiaire, mijn wortels lagen (en liggen uiteraard nog steeds) in Suriname. Zo wist ik bijvoorbeeld dat het een doodzonde is om te groeten met ‘hallo’ en dat je altijd je schoenen uitdoet als je bij iemand thuis komt. En in tegenstelling tot Nederlanders, borstelen wij onze tanden ’s ochtends voor het ontbijt en niet er na.
Boodschappen doen vond ik een ramp. Ik had geen fiets en zeker geen auto, dus sjouwde ik dagelijks blikjes met etenswaar en bamisoep lopend naar huis. Ik wist dat de Centrale Markt verse groenten en fruit verkocht, maar ik zag het niet zitten om voor dag en dauw op te staan en naar de markt te gaan. ik moest er echter een keertje aan geloven, alleen dan niet ’s ochtends vroeg. Na werktijd liep ik naar de Centrale Markt. De drukte van de dag was zo goed als opgelost en de deuren van de markthallen waren al gesloten.
Buiten voor de kleinere markthal, die ik nu ken als de Vreedzaam markt, zaten gelukkig nog een paar Creoolse koopvrouwen met op hun kartonnen dozen bosjes groen. ‘Missie geslaagd. Vanavond eten wij gezonde groenten’, dacht ik en stapte vol vertrouwen op één van de dames af. Alsof ik dagelijks groenten kocht, pakte ik een bosje en bekeek het aandachtig. Het zag er niet meer al te vers uit, maar wat wil je, het was aan het einde van de dag. Ik kon geen tayerblad onderscheiden van bitawiri, maar dat gaf niet. Groenten zijn groenten. ‘How minie’, vroeg ik in mijn beste Sranan Tongo. De vrouwen keken mij met grote ogen aan en zeiden niks. Ik voelde mij een beetje ongemakkelijk. Ik wist dat mijn uitspraak niet accentloos was, maar het moest toch duidelijk zijn, wat ik wilde. ‘Wan gulden?’, vroeg ik voorzichtig.
De vrouwen begonnen onderling in het Saramakaans te praten en één begon hard te lachen, waarna de rest schaamteloos volgde. ‘Dame, a no fu njang, ma fu wasi joe meisje’, verklaarde een vrouw lachend. Ik begreep meteen dat ik fout zat, ook al wist ik niet precies wat zij bedoelde. Ik stamelde een ‘oh, gran tangi’ en liep snel weg. Die avond heb ik een blikje mais opgewarmd met rijst en mijn moeder in Nederland gebeld voor uitleg. De meeste tori’s blijven nooit lang geheim binnen families, dus binnen no time was mijn familie in Suriname op de hoogte. Tot op de dag van vandaag vragen mijn tantes of ik weer ketre wiwirie heb klaargemaakt. Met een beetje Maggi, adjin0moto en peper is het misschien best te eten.